Mensen die achterbaks zijn, doen iets naars achter de rug van anderen om. Ze hebben het achter de ellebogen… Waar komt deze uitdrukking ‘achterbaks zijn’ eigenlijk vandaan?
Achter de bac om: achter de rug om
Het Middelnederlandse woord bac betekende ‘rug’. In het Engels zien we dit woord nog terug in het woord back. Als je iets stiekem deed, gebeurde dat achter de ‘bac’ (rug) van anderen om. Achterbaks dus. Het woord komt sinds circa 1450 in onze taal voor.
Aanvankelijk, sowieso nog tot in de achttiende eeuw, betekende het woord ‘achterbaks’ vooral letterlijk ‘iets achter je rug om’ doen. De oudste vermelding in de krantendatabase Delpher komt uit de Oprechte Haerlemsche Courant van 21 januari 1762. Het gaat over korenhandelaars die letterlijk veel koren achter hielden:
“Dezer dagen is de Rogge 10 Rijksdaal. Per Last in Prys gedaald, om redenen dat de baatzuchtige Koornhandelaars, die daarvan buytengemeen groote Quantiteit ingeslagen en achterbaks gehouden hadden, thans eensklaps alle Hoop van Duurte moeten opgeven…”
De eerste duidelijke vermelding van ‘achterbaks’ (letterlijk staat er ‘achterbanks’) als ‘geniepig’ – in bijvoeglijke betekenis, slaande op gedrag van personen – trof ik aan in 1787 in het artikel ‘Extract van een brief uit Friesland’ in de Oprechte Nederlandsche Courant (22 maart 1787), waarin – in de context van de Patriottentijd – de zittende bestuurders in Friesland ‘achterbaks’ genoemd werden, omdat ze geen echte volksvertegenwoordigers zouden zijn…
Uit het Urker dialect (en in meerdere regio’s) is de frase ‘iets achterbaks leggen’ bekend, wat inhoudt dat je iets spaart, bijvoorbeeld geld.
Bakboord
Etymologisch heeft het woord bakboord dezelfde oorsprong als ‘achterbaks’. Ook in deze samenstelling betekent ‘bak’: rug. Bij boten en schepen met een puntige achtersteven monteerde men het roer traditioneel rechts (vandaar: stuurboord). De stuurman stond dus met zijn rug naar het linkerboord, dat om die reden ‘bakboord’ kwam te heten.