Adolf van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zuphen.
Adolf van Egmond werd op 12 januari 1438 geboren in het Brabantse Grave als zoon van Arnold van Egmond en Catharina van Kleef. Door zijn moeder aangemoedigd keerde Adolf zich tegen zijn vader die op dat moment hertog van Gelre was. In 1465 zette hij zijn vader gevangen en werd hij zelf hertog van Gelre. In de strijd tegen zijn vader werd hij gesteund door hertog Filips de Goede van Boergondië die hoopte op den duur Gelre en Zutphen onder zijn invloed te krijgen.
Kort nadat Adolf van Egmond hertog was geworden probeerde de Bourgondische hertog Karel de Stoute, die zijn vader Filips de Goede had opgevolgd, te bemiddelen tussen Adolf en Arnold. Adolf van Egmond keerde zich hierdoor af van Boergondië om zo de zelfstandigheid van de Gelderse gebieden te bewaren.
Hertog Karel de Stoute keerde zich hierop tegen Adolf van Egmond en begon aan te dringen op de vrijlating van diens vader Arnold. Adolf weigerde zijn vader echter vrij te laten. Toen hij in 1471 aan het Bourgondische hof verbleef om zijn visie op de zaak te verdedigen werd hij door Karel de Stoute gevangen genomen. Arnold van Egmond werd vrijgelaten en verpandde Gelre en Zutphen aan Karel de Stoute die de gebieden na het overlijden van Arnold in 1473 opeiste. In de gebieden was echter twijfel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst tussen Karel de Stoute en Arnold van Egmond. Na korte tegenstand onder meer in Venlo en Nijmegen, bezette Karel de Stoute Gelderland. Deze bezetting zou duren tot 1477.
Adolf van Egmond verbleef al die tijd in gevangenschap, maar werd in 1477 bevrijd door de Vlamingen. De Bourgondiërs werden datzelfde jaar uit Gelre en Zutphen verdreven. Adolf keerde echter niet naar het gebied terug. Hij liet het bestuur over aan zijn zuster Catharina en stelde zichzelf ter beschikking van Maria van Bourgondië. Hij steunde haar in haar strijd tegen de Franse koning Lodewijk XI. Arnold van Egmond sneuvelde op 22 juli 1477 bij Doornik.