Tijdens het onderzoek voor het tweede deel van de bibliografie over Hendrik Colijn stuitte schrijver Herman Langeveld op een briefwisseling tussen de voormalige minister-president en het echtpaar Pierson-Franssen. Jan Lodewijk Pierson en zijn ruim vijftien jaar oudere vrouw Lucie Franssen waren verstokte fascisten en bevriend met Mussolini. De relatie met Colijn was voor Langeveld aanleiding om het politieke leven van het echtpaar te nader te onderzoeken en te beschrijven in De zwarte schapen van de familie. Het fascistisch echtpaar Pierson-Franssen tussen Mussolini, Mussert en Colijn.
Jan Lodewijk was de jongste zoon van een rijke bankier en kleinzoon van dominee Allard Pierson die met een gift van 250.000 gulden naamgever werd van het bekende museum in Amsterdam. Lucie Franssen was al twee keer eerder getrouwd voordat ze in 1923 in het huwelijk trad met Jan Lodewijk. Lucie was schrijfster en journalist. Onder het pseudoniem Ellen Forest schreef ze romans en vertaalde boeken over Mussolini. Jan Lodewijk bracht het tot bijzonder hoogleraar in de Japanse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Utrecht.
Het was vooral Lucie, die haar naam oppoetste tot Lucy, die al vroeg in het fascistisch vaarwater kwam en waarschijnlijk haar man daarin mee heeft getrokken. Ze volgde colleges bij de ‘grondlegger’ van het Nederlands fascisme Gerard Bolland. Hoewel het fascisme aanvankelijk geen rassenleer kende, ontpopte Lucie zich al snel tot een felle antisemiet.
Op bezoek bij Mussolini
In 1928 was het echtpaar te gast bij Mussolini en daar ontstond een vriendschap die hen nog een aantal keren bij de Italiaanse leider bracht. Ondertussen begaven zij zich vanaf de jaren twintig in het opkomende fascistische milieu. Langeveld beschrijft briefwisselingen en contacten met onder andere de fascistische priester Wouter Lutki en personen rondom het Verbond van Acualisten en het Verbond van Nationalisten.
In hun villa in Laren ontvingen de Piersons tal van mensen om ‘fascistisch’ mee te praten. Tevergeefs probeerden zij de fascistische partijtjes en leiders te verenigen. In dit fascistische milieu kwamen zij begin jaren dertig ook in contact met de top van de NSB. De relatie met Anton Mussert was zo goed dat hij, vlak voor de Duitse inval, in de meidagen van 1940 zelfs een nacht ‘onderdook’ bij de Piersons. Met de eerste hoofdredacteur van Volk en Vaderland, George Kettmann en zijn vrouw Margot Warnsinck was er een nog betere verstandhouding. Toch zouden Lucie en Jan Lodewijk geen lid worden van de NSB. Opmerkelijk is ook dat het duo zich tijdens de bezetting niet actief met de politiek bemoeide.
Colijn
De relatie tussen Colijn en de Piersons komt maar vrij zijdelings aan de orde. Hoewel het prominent in de ondertitel staat, duurt het tot over de helft van het boek voordat de ARP-voorman opduikt. Duidelijk is dat Colijn pal blijft staan voor de democratie en het fascisme voor Nederland afwijst. De Piersons behandelen hem met zijden handschoentjes door bijvoorbeeld hun antisemitisme te verbergen. Het masker van hypocrisie is echter niet langer op te houden als Jan Lodewijk eind 1939 twee artikelen publiceert in Volk en Vaderland. Lucie probeert de relatie met de ARP-voorman nog te redden, maar die is definitief gestrand.
Wat dit boek goed illustreert, is de complexheid van geschiedenisonderzoek. Informatie is versnipperd over tal van archieven en vraagt om gedetailleerd onderzoek. Langeveld vraagt terecht aandacht voor enkele fouten in andere publicaties over het Nederlandse fascisme.
Dat is heel goed, want zo komt de kennis en geschiedschrijving vooruit. Helaas blijkt niemand volmaakt, want de schrijver gaat zelf enkele malen de fout in als hij schrijft over Musserts uitgeverij NENASU en Kettmann als hoofdredacteur van Volk en Vaderland. Kettmann richtte in 1932 zijn uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer op. NENASU werd pas in 1934 opgericht. Het was zeker geen bewuste keuze van Kettmann en Mussert, zoals Langeveld suggereert, de ‘markt’ van de nationaalsocialistische literatuur en propaganda tussen de twee uitgeverijen te verdelen. Ook zijn opmerking dat Kettmann na midden 1933 geen redacteur meer was van Volk en Vaderland en vanaf dat moment onbezoldigd meewerkte aan de weekkrant, is onjuist. Kettmann bleef als redactielid tot in de tweede helft van 1941 op de loonlijst van NENASU staan. Deze details doen echter weinig af aan het belang van het boek.
Wat ik jammer vind, is dat de band van het boek voor mij voelt en smoelt als een middelmatige detectiveroman. Het is een goedkoop uitgevoerde paperback. Dit soort non-fictie teksten zijn geen versproduct dat na twee maanden is verouderd. Belangwekkende teksten verdienen het om in een mooiere uitvoering te verschijnen. Dan wordt het boek uiteraard iets duurder, maar de inhoud verdient dat.
Vernietiging archief
Ronduit schokkend vond ik de voetnoot waarin de schrijver meldde dat het Utrechts Archief een deel van de collectie had vernietigd omdat het beheren ervan niet ‘tot de verantwoordelijkheid van een instelling als het Utrechts archief zou behoren’. In dit geval betrof het de zogenaamde ‘advocatenarchieven’. In dat archief had Langeveld eerder belangrijke brieven aangetroffen. Opnieuw raadplegen bleek helaas niet meer mogelijk. Hoe bestaat het dat dergelijke historische bronnen worden vernietigd zonder dat op z’n minst wordt onderzocht of andere archiefinstellingen interesse hebben om die over te nemen?
Mijn oordeel over het boek van Langeveld is overwegend positief. De informatie die hij boven tafel brengt is interessant. Het geeft een mooi inkijkje in het fascistische milieu voor de oorlog. Wat mij betreft had de schrijver wel iets meer mogen uitweiden over de kluwen fascistische organisaties. Veel organisaties en namen worden genoemd, maar het vraagt behoorlijk wat voorkennis om de verschillen te begrijpen en het uit elkaar te houden. Vaak waren het de persoonlijke verhoudingen tussen en botsende ambities van de verschillende ‘führers’ die voor ruzies en splitsingen zorgden, maar er waren ook wel inhoudelijke verschillen. Met name de houding van de fascistische organisaties ten opzichte van Joden liep uiteen.
Wat ik ook miste is de reactie van de overige familieleden. De titel De zwarte schapen van de familie roept bij mij de vraag op hoe de rest van de familie naar deze twee fascisten in hun villa in Laren keek. De andere familieleden komen echter niet in beeld. Van mij had de schrijver daar wel wat dieper op in mogen gaan. Wat dat betreft blijft het boek enigszins aan de oppervlakte.