‘Tot in de jaren ’50 gold: als de Europeaan naar de evenaar trok, had hij vijftig procent kans op een bankroet of een voortijdige dood. De hitte was niet te harden. Elk talent en iedere discipline waarover de Europeaan beschikte, spoelde tezamen met het gutsende zweet uit zijn lichaam. Het enige dat overbleef, was de drang om naar de fles te grijpen – alleen zo kon hij de beproeving verduren.’
Plantation du Haut-Bamoun
![De koffieplantage ‘du Haut-Bamoun’ nabij Foumban, bron: fotoboek Jan van Bommel](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Koffieplantage-11-300x300-1.jpg)
![Jan van Bommel (links) op de koffieplantage met zijn Franse assistent](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/image-2016-05-15-planter-en-assisten-247x300-1.jpg)
Een ander zou euforisch zijn om zomaar als jonge kerel aan het hoofd van zo’n grote onderneming te staan. Maar mijn vader was geen man van makkelijke conclusies. Zijn pessimistische inborst verweerde zich tegen alles dat leek mee te vallen. Hij was niet zelfingenomen en hij kende ook geen machtsgevoel. Absoluut niet. Want aan de rand van die equatoriale oerbossen werd hij juist overmeesterd door een gevoel van existentiële twijfel en intense eenzaamheid. Hij voelde zich alleen op de wereld. Vooral ook omdat het niet wilde goed komen met zijn Franse assistenten, die hem een ‘Duitsachtige´, onbuigzame, teveel eisende dwingeland vonden. Ze voelden intuïtief aan, dat hij hun indolente en corrupte prutsersleventje kwam verstoren.
Aan de Afrikanen beleefde hij ook geen plezier. Die dromden maar om hem heen en wachtten met hun bedremmelde blikken op orders. Het gaf hem de kriebels. Deze mensen kwamen hem buitenissig voor, met hun tegengestelde mentaliteit en hun destructieve bijgeloof. Het gaf hem een ongemakkelijk gevoel, dat ze tegen hem opkeken. Aversie borrelde in hem op toen hij doorkreeg dat ze bij hem verzachting zochten van hun harde bestaan. Ze wilden dat hij voor rechter, dokter en burgemeester speelde. En dat greep hem geweldig naar de keel. Hij was het toch, die houvast zocht?! Maar die radeloosheid kon hij niet laten merken. Dat maakte het allemaal nog zuurder.
En als hij dan toch een poging deed om het ‘leed’ te lenigen, mislukte die grandioos. Hij zag hoe de landarbeiders manden met mest – als gevolg van zijn ‘lumineuze’ idee de koffiebomen te bemesten – op hun hoofden droegen. Ze liepen met hun blote voeten door het kortgeknipte gras, of op onvaste zanderige paden tussen de bomen door. Dat was allemaal heel gebruikelijk. Maar het gebruikelijke ging radicaal over in het ongebruikelijke als de weergoden de ‘arme drommels’ trakteerden op een van die gruwelijke tropische stortregens die zomaar met denderend geraas konden losbarsten. En dan gebeurde het. Als koffiedrab liep de waterige koeienpoep in zwartbruine slierten langs hun gezichten. Het droop verder via de nek, het hemd, de broekspijpen tot het tussen de tenen van de ‘drommels’ weg sijpelde. Het was niet om aan te zien en een gemeen geurmengsel van zweet en poep dwarrelde met de mannen mee. Mijn vader besloot spontaan tientallen kruiwagens uit het verre Parijs over te laten komen. Verzachting breng je met modernisering, zo dacht hij. De aanschaf en de overtocht van de metalen dingen duurde enkele maanden maar de afkeuring volgde binnen één dag. De Afrikanen weigerden de ‘wiebeldingen’ te gebruiken. Ze vonden de wankele karren domweg onhandig. De wijze les: modernisering lukt alleen maar als je rekening houdt met de voorkeuren van de eindgebruiker.
Naast het planterswerk moest ook het eigen huishouden geregeld worden. Het dagelijkse werk gebeurde door bediendes maar een deel van de boodschappen moest hij toch echt zelf doen. Boodschappen doen gebeurde ook als je aan de rand van het oerwoud woonde. Alleen anders dan bijvoorbeeld in Driebergen. Ten eerste was de plantage grotendeels zelfvoorzienend. Melk, vlees, vruchten en groentes waren op of dichtbij de plantage beschikbaar. En daarnaast was de ‘tocht naar de winkel’ niet te vergelijken met een tochtje naar de Jumbo. Naar Foumban rijden, betekende voor mijn vader een autorit van minstens een uur over een gevaarlijke kronkelweg. Hij moest via een deinende brug een zijarm van de Mbam rivier oversteken en van daaruit verder rijden over een nog steeds vervaarlijk kronkelende weg. Het was best zenuwslopend, maar het moest. De broodnodige alcoholvoorraad dreigde anders op te raken. En alcohol was een eerste levensbehoefte in deze ‘negorij’. Hier dronk je om jezelf te verdoven, om je los te maken van frustratie, chagrijn en het gevoel van spijt dat alomtegenwoordig was.
![Het plantershuis Kameroen 1952](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Koffieplantage-277x300.jpg.webp)
Tijd dus om boodschappen te doen. Behalve de alcohol ging het daarbij ook om suiker, zeep, toiletartikelen, waspoeder en – gek genoeg in deze koffiestreek – de keurig uit Europa ingevoerde gebrande koffie, die in feite terug gekeerd was naar zijn bron. Daarnaast trof mijn vader op de markt van Foumban ook aardige snuisterijen aan waarmee hij het lege en ongezellige plantershuis wat kon opfleuren – als tegengif tegen de negativiteit die hier permanent in de lucht leek te hangen. In Foumban resideerde de Sultan van Bamoun in zijn paleis. Door hem en via hem werd de kunstnijverheid aangewakkerd. Mijn vader heeft hem een keer ontmoet en kreeg van hem een ceremoniële stok cadeau, die bij ons thuis doorging als de ‘wandelstok van de sultan’.
![De Sultan van Bamoun op zijn troon. Bron: fotoboek Jan van Bommel](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Sultan-van-Bamoun2-700x735-1-320x336.jpg)
![Op de voorgrond de ceremoniële stok van de Sultan van Bamoun en daarachter de twee kelken en de tafelschel](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Kameroenees-koper-700x525.jpg.webp)
Sommige plekken waar mijn vader heen ging waren slechts via de rivier de Noun te bereiken. Als hij daar heen ging liet hij zich over het water vervoeren. Langs de oever van de Noun wenkten hem de blanken van de naburige plantages, ‘Kom toch een fles met ons leeg drinken…’ zo galmde het over het water. Altijd maar drinken, vooral whisky en cognac, met sloten tegelijk – de leverwaarden schoten door het plafond. Hoeveel Europeanen waren er niet al door het Franse gezag als alcoholische wrakken afgevoerd. Het doorzakken met andere planters begon hem steeds meer tegen te staan, en op een gegeven moment negeerde hij hun gepaai compleet – wat hem niet populairder maakte. Ook een van zijn assistenten kwam voor deportatie in aanmerking. Toen deze niet op het werk verscheen, ging mijn vader naar het huis van de man. Daar trof hij hem bewusteloos aan, op bed, liggend onder een groot vat dat boven hem aan de muur was bevestigd. Op die manier kon de man, zonder zich op te richten, een kraantje opendraaien waarna een straaltje sterke drank rechtstreeks zijn mond in sijpelde.
Het ongeluk
Op de rivier mocht het dan niet al te behaaglijk zijn, hetzelfde gold voor de weg. Auto-ongelukken waren aan de orde van de dag. Maar als je jong was, dacht je daar niet aan. Ook niet toen de Afrikaanse voorman wel heel enthousiast op het gaspedaal van de Ford Pick-up drukte, terwijl mijn vader op de bijrijdersstoel zat. Buiten, achterop de laadbak zat een landarbeider te genieten van het voorbij snellende uitzicht en de koele wind die hem vliegensvlug om de neus suisde. Het tempo lag nu wel erg hoog en voor hen lag een haarspeldbocht, waarachter de brug over de rivier Noun opdoemde. De chauffeur nam geen gas terug. Net toen mijn vader wilde aangeven dat de man wat gas terug moest nemen, raakte het voertuig in de slip. Piepende remmen waren te horen, en die verergerden de zaak. Of het nu op of vlakbij de brug (zonder reling) was, kon mijn vader zich later niet meer herinneren. In ieder geval verloor de chauffeur in of kort na de bocht de macht over het stuur en raasde over de rand van een kloof heen. De pick-up tuimelde zeven meter de diepte in en klapte op de rotsachtige oever van de – in dit seizoen – snelstromende Noun. Behalve het ruisen en het geborrel van het voorbijschietende water, heerste er een doodse stilte. Letterlijk doods.
![Het autowrak nadat de slachtoffers waren geborgen, bron: fotoboek Jan van Bommel](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Auto-ongeluk-700x471-320x215.jpg.webp)
De volgende ochtend, bij het ontwaken uit een diepe, beroerde roes, werd het hem allemaal duidelijk. Hij lag in een missieziekenhuis en midden op zijn gezicht drukte een grote prop verband. Zijn neus was volkomen verpletterd maar de dienstdoende arts had er nog iets van proberen te maken. Zijn neusbeen en het kraakbeen waren versplinterd en grotendeels niet meer te redden, maar je kon best zonder, vond de tropenarts. Verder had hij afschuwelijk veel geluk gehad. Buiten zijn neusletsel mankeerde hem niets, terwijl de chauffeur naast hem vrijwel zeker onmiddellijk gedood was – hij was tijdens de val van het voertuig door de voorruit geslingerd en met zijn hoofd op de rotsen geslagen. De man was inmiddels begraven. En de passagier op de laadbak, die was een been kwijtgeraakt. Met zulk nieuws kon je best het verlies van je neusstructuur relativeren, aldus de missiearts.
![Artist impression plantersleven door kunstenaar Maaike Kramer](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Artist-impression-Bamoun-1-320x240.jpg)
Alle Europeanen uit de omgeving wilden immers het levende mirakel begluren: het overlevingswonder zonder neus – tenminste dat was het gerucht dat de ronde deed. Daarom waren ze ook zo teleurgesteld toen ze erachter kwamen dat de neus nog bestond – maar dan anders. Een van zijn assistenten waagde er zelfs een misselijk grapje over te maken: ‘Patron, u bent erin geslaagd om een deel van Afrika te worden, met die brede neus.’ Het had weinig gescheeld of hij had de man een flinke optater gegeven. Het werd de hoogste tijd om zich af te keren van dit verloederde gezelschap, dat alleen maar om hem heen dwarrelde om getuige te zijn van zijn onttakeling. Allemaal klaplopers en verlopen types waren het. Moreel zaten ze aan de grond en lichamelijk stonden ze met anderhalf been in hun white man’s grave. Hij weigerde om op dezelfde wijze af te zakken. Het ongeluk bij de rivier was zijn wake-up call geweest. Het roer ging om.
Hij haakte af bij de drinkgelagen en koos voor nog vaker alleen zijn – tenminste als je de bediendes niet meetelde – en die telden nooit mee. De keerzijde was een voortdurend en miserabel gevoel van eenzaamheid. Een eenzaamheid met een – ook hier – potentieel demoraliserend effect: je kreeg de neiging je te laten gaan, om dan maar in je eentje naar de dagelijkse fles te grijpen en om er als een clochard bij te lopen. Nee. Dat mocht niet gebeuren. Je moest jezelf disciplineren, in een keurslijf persen. Hij pakte het aan zoals hij het ergens in de literatuur had gelezen. Iedere avond trok hij zijn smoking aan, nam plaats aan de eettafel, die gedekt was met kalkwit damast en opgesmukt met gepoetst tafelzilver. Met de tafelschel dirigeerde hij de ‘boy’ heen en weer tussen keuken en eetkamer, om de volgende gang te serveren, om de whisky met rigide scheutjes bij te schenken. Het was zijn poging om bij alle pijn het decorum op te houden. En tenslotte verdomde hij het om de lugubere beestenkakofonie, die avond aan avond, vanuit de nabije jungle aanzwol, tot zich te laten doordringen. Daarom draaide hij – om en om – de enige twee grammofoonplaten die in huis te vinden waren: het mistroostige ‘Shine on harvest moon’ uit 1931en het nog zwaarmoediger ‘Intermezzo’ uit de opera Pagliacci van Ruggero Leoncavallo. Je werd er niet vrolijk van maar het hielp om het verdriet kortstondig te verdoven.
![Door Jan van Bommel bewerkte map van de omgeving van de plantage](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Handbewerkte-map-plantage-1-1024x791.jpg)
En toen kon er – eindelijk – geoogst worden. Het was niet te geloven, het resultaat was fenomenaal. Al het geblunder en gestuntel had tot de grootste oogst ooit geleid. Het gejubel van de eigenaren – investeerders in New York – was zowat tot in de Afrikaanse bush te horen. Beduusd onderging mijn vader het onverwachte succes. Maar deze bescheidenheid had geen matigende werking op de vurig oplaaiende jaloezie van zijn Franse assistenten.
Het bedrog
Misschien moest het zo zijn of misschien was de huisfetisj van zijn sokkel gevallen, maar al het ongeluk leek zich opeens samen te ballen, zoals wolken dreigend samentrekken bij een bruusk opkomend tropisch onweer. Op weer zo’n kokend hete dag en druipend van het zweet, moest mijn vader zich bezig houden met de jaarlijkse komst van de onderhoudsmonteur voor de plantage-eigen benzinepomp. Dit was de trots van de plantage. Geen van de andere plantages had een eigen benzinepomp. Tijdens het uitvoeren van het onderhoud, ontspon zich een gesprek over het jaarlijkse brandstofgebruik. Mijn vader was de eerste sinds mensenheugenis die op zijn gebruikelijke ijzerenheinige manier het verbruik van de pomp bijhield. Daarbij had hij curieuze fluctuaties vastgesteld en deze constatering legde hij voor aan de monteur. Die liet alle brandstof verbruikende apparaten en voertuigen opsommen en riep toen luidkeels: ‘Mais monsieur, c’est complètement impossible!’ en zo opende hij een beerput van bedrog en corruptie.
![Samen met een assistent (links) en op de achtergrond de oogst](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Koffieplantage-5-295x300.jpg.webp)
De volgende dag al, tegen het vallen van de avond, weerklonk er eerst een alsmaar aanzwellende tamtam. Het was het geluid van Afrikaanse oorlogstrommels. Een of andere stammentwist zeker, was de sussende gedachte die bij mijn vader opkwam. Maar het geruste gevoel vervloog onmiddellijk toen de bediendes hals over kop het plantershuis binnenstormden. Met horten en stoten vertelden ze over een opgewonden mensenmenigte die richting het huis trok. Dit was op zich verontrustend maar wat het erger maakte, was dat de oprukkende stoet voorzien was van fakkels en kapmessen. Mijn vader liep naar de veranda. Hij kon op afstand ijle kreten waarnemen. Ze waren niet ver weg. Toen hij zich omdraaide bleken de bediendes via de achterdeur de benen genomen te hebben. Dat was even slikken. Het enige dat hij in een opwelling kon bedenken, was zijn aloude smoking aantrekken, op het bordes van de veranda te gaan staan en te wachten op wat komen ging.
![Oorlogstrommels, bron: fotoboek Jan van Bommel](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2016/06/Oorlogstrommels-300x291-1.jpg)
Met trillende hand zette hij die avond zijn whiskyglas aan zijn mond en nam een extra grote teug. Hij besefte dat zijn tijd erop zat. En dat was ook zo. Samenwerken met de assistenten was niet meer mogelijk. Ze werkten hem in alles tegen en bleven de landarbeiders tegen hem opstoken. Er braken sowieso op diverse plaatsen in het mandaatgebied stakingen en opstootjes uit. Het waren de voortekenen van de naderende onafhankelijkheid. Ook daarom koos hij ervoor om weg te gaan. Wonderwel lukte het nog om de oogst op een goede manier binnen te halen en naar Douala te vervoeren. De eigenaren beloonden hem op zijn Amerikaans – met een vorstelijke bonus. De komende drie jaar zou hij in Europa er goed van leven. Maar eerst wachtte hem het fonkelende uitgaansleven van Parijs – en dat met een meer dan goed gevulde portefeuille. Wat wil een man nog meer.
~ Maarten van Bommel
Deze en meer biografische blogs zijn te lezen op: maartenvanbommel.nl
Boek: De verborgen schaduw – Maarten van Bommel
Boek: De moeder van het Parelhoen