Appianus, Caesar en Cato

3 minuten leestijd

Mag je het moderne woord “genocide” gebruiken om een antiek bloedbad te beschrijven? Ik blogde onlangs over de toepasbaarheid van onze eigen begrippen op andere culturen, concludeerde dat de waarheid in het midden lag en dat ’t erom ging op beredeneerde wijze tussen het eendere en het andere door te laveren. Vandaar dat oudheidkundige hebben nagedacht over hun begrippen.

Zo zal Appianus er ongeveer uit hebben gezien: met een korte baard. Een Romein uit het tweede kwart van de tweede eeuw uit de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen.
Zo zal Appianus er ongeveer uit hebben gezien: met een korte baard. Een Romein uit het tweede kwart van de tweede eeuw uit de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen.
Ik laat het aan uw eigen fantasie over na te denken over de vraag of je voor de Oudheid mag spreken over “historici”, maar om u een beetje op weg te helpen: alleen als je een heel wijde definitie kiest, zoals die van Huizinga (“de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden”), zijn klassieke auteurs als Thoukydides en Tacitus als historicus te typeren. Dat is geen verwijt, overigens, het is alleen de constatering van het feit dat bij deze auteurs het recente verleden dient als decor om belangrijker zaken te behandelen, zoals de aard van demagogie en burgeroorlog of de plichten van iemand die zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid wil nemen in een tijd van tirannie. Wie in de Oudheid een voor ons herkenbare historicus zoekt, kan beter kijken naar Arrianus (ca.87-ca.150), Appianus (ca.95-ca.165) en Cassius Dio (164-ca.235).

Het gaat me nu om de tweede, de auteur van een geschiedenis van het Romeinse Rijk. Hij komt daarbij met een aardig nieuwtje: dat het beter is zo’n complex verhaal niet chronologisch te vertellen, maar thematisch: de oorlogen in Spanje dus allemaal bij elkaar, daarna alle oorlogen in Tunesië, de oorlogen in Syrië enz. Ik kan u verklappen dat deze indeling van de stof niet blijkt te werken, maar dat laat onverlet dat Appianus een verdraaid goede auteur is. Het deel dat u gelezen dient te hebben – en dat meen ik echt – zijn de boeken over de Burgeroorlogen, waarover een uitstekende Penguin te koop is.

Appianus grijpt terug op eerdere bronnen en is daarbij, net als Arrianus en Cassius Dio, vrij kritisch. Het staat vast dat deze auteurs verschillende geschiedwerken tegelijk raadpleegden en daaruit soeverein selecteerden wat ze nodig hadden. Ze schuwden bij die selectie de literaire kunstgrepen niet: Appianus vertelt bijvoorbeeld dat Scipio Aemilianus huilde toen hij Karthago verwoestte, omdat hij wist dat ook Rome ooit zou branden. Die anekdote trof hij aan in het ooggetuigenverslag van Polybios, maar selecteerde hij niet zonder reden: Scipio’s tranen reflecteren die van Hannibal na diens zege bij Cannae.

Boek over de burgeroorlogen van Appianus
Boek over de burgeroorlogen van Appianus
Anders dan Tacitus, die zonder problemen de feiten aanpast om zijn verhaal wat dramatischer te maken, lijkt Appianus altijd waarheidsgetrouw te blijven. Onmogelijkheden als de door Tacitus vermelde duizend schepen waarmee Germanicus ten oorlog trok, zul je bij Appianus niet aantreffen. Kortom, een fijne auteur.

Maar zelfs de beste antieke auteur is niet bestand tegen slordig lezen. Ik blogde onlangs dat:

“…de Senaat de massamoord aan de Rijn heeft besproken en dat een van de aanwezigen, Cato de Jongere, woedend was en voorstelde Caesar uit te leveren aan de Germanen.”

Collega Theo Toebosch attendeerde me erop dat ik hier te kort door de bocht ging. Cato wilde Caesar niet uitleveren aan de Germanen omdat de veldheer genocide had gepleegd, maar omdat hij de aanval zou hebben geopend terwijl er nog een bestand was.

Daarin had hij – ik bedoel Toebosch – helemaal gelijk. In het Grieks van Appianus’ boek over de Romeinse oorlogen tegen de Galliërs (afhankelijk van uw editie is het fragment 18 of 24a) staat dat Cato vond dat Caesar moest worden uitgeleverd omdat hij enages ergon verrichtte, een daad waarmee Caesar een vloek over zichzelf afroept. En over de zijnen: Caesar was niet alleen in zijn capaciteit als generaal vertegenwoordiger van het Romeinse volk, maar ook omdat hij de hogepriester was van de republiek.

Dit was zo, omdat hij handelde tegen mensen die in onderhandeling waren. Appianus vermeldt dat niet voor niets. Het bloedbad op zichzelf was Romeinse business as usual, maar dat het volkenrecht was geschonden, dat was ernstig. De uitlevering van mensen die verantwoordelijk waren voor het Romeinse gezichtsverlies was onder zulke omstandigheden inderdaad niet ongebruikelijk. Het Appianusfragment is dan ook overgeleverd in een Byzantijns verzamelwerk over diplomatie: De gezantschappen, samengesteld door niemand minder dan de tiende-eeuwse keizer Konstantinos VII Porfyrogennetos. Blijkbaar vond hij de verdragsschending, en niet het bloedbad, een gebeurtenis die onthouden moest blijven.

~ Jona Lendering

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×