Betonnen palen met een knik bovenin, overal in het Poolse stadje Oświęcim zijn ze te vinden als stille getuigen van de geschiedenis. Het zijn overblijfselen van de oorlog, onderdelen van de prikkeldraadhekken die geplaatst werden door de Duitse bezetter om gevangenen en dwangarbeiders op hun plek te houden.
Ze omringden de concentratiekampen en industrieterreinen die door de SS opgericht werden in het stadje dat zij Auschwitz noemden. Tegenwoordig omringen de palen nog steeds twee vroegere kampterreinen: dat van het hoofdkamp Auschwitz en dat van het vernietigingskamp Birkenau. Beide gedenkplaatsen worden jaarlijks door ruim één miljoen toeristen bezocht. Ook buiten deze terreinen bevinden zich nog een heleboel kamppalen. Ze zijn door de plaatselijke bevolking gebruikt om een kippenhok of een tuintje af te rasteren of staan er verwaarloosd bij. Maar behalve deze palen zijn er buiten de tegenwoordige kampterreinen nog veel meer bouwwerken te vinden die herinneren aan de bezettingstijd, buiten het oog van toeristen en onverschillig gelaten of met een andere bestemming hergebruikt door lokale bewoners.
Kunstenaar Hans Citroen en zijn echtgenote, de architecte Barbara Starzyńska, bezochten gezamenlijk vele malen Oświęcim om op zoek te gaan naar sporen van Auschwitz buiten de museumterreinen. Voor hem was Auschwitz de plek waar zijn Joodse grootvader tijdens de oorlog gevangen zat. Voor haar de plek waar ze een gelukkige jeugd doorbracht. Barbara groeide op zonder te weten dat Auschwitz de plek was waar tijdens de oorlog ruim één miljoen Joden omgebracht waren. Het kamp kende ze enkel als een museum waar de overwinning van het communisme op het fascisme getoond werd. Oświęcim was voor haar het stadje, Auschwitz het kamp. Haar man beschouwde Auschwitz in zijn jeugd als “een walmend stuk grond waar niets wil groeien met bedompte houten gebouwtjes”. Dat er in het stadje ook mensen woonden, dat realiseerde hij zich pas toen hij zijn vrouw ontmoette. Tijdens hun bezoeken aan Oświęcim moesten ze allebei hun beeld bijstellen. De naoorlogse geschiedenis van Oświęcim bleek nauw verbonden met die van het kamp.
Auschwitz was veel meer dan een kamp. Het had een Duitse koloniestad moeten worden met tennisbanen, zwembaden, recreatieterreinen en stadions voor de Duitse bevolking. Het kamp, bestaande uit verschillende afdelingen, waaronder Birkenau en het hoofdkamp, fungeerde als “arbeidsbureau”. Terwijl kinderen, bejaarden en zieke of gehandicapte Joden en zigeuners meteen vergast werden in Birkenau, werden hun arbeidsgeschikte familieleden, samen met niet-Joodse gevangenen van diverse nationaliteiten, massaal als dwangarbeider ingezet om de stad op te bouwen en om te werken in de omvangrijke industrie. Overal in het tegenwoordige Oświęcim zijn sporen te vinden van deze geschiedenis, zo ontdekten Hans en Barbara.
Zo bevinden zich buiten de grenzen van het museumterrein van het hoofdkamp verschillende gebouwen die eens onderdeel uitgemaakt hebben van de Industriehof, een industrieterrein van de SS. De gebouwen hebben dezelfde bouwstijl als het kamp, maar zijn tegenwoordig onderdeel van een rommelig bedrijventerrein. Toeristen komen hier niet en nergens op of bij deze gebouwen wordt melding gemaakt van hun achtergrond.
Ook andere gebouwen buiten de tegenwoordige kampterreinen kregen na de oorlog een andere bestemming en maken geen onderdeel uit van toeristenrondleidingen. Zo is de villa van kampcommandant Rudolf Höss tegenwoordig bewoond. Dat geldt ook voor de gebouwen van de vrouwenafdeling van het hoofdkamp en de laboratoria, waar experimenten werden uitgevoerd op vrouwelijke gevangenen. De fabriek van het Duitse chemieconcern IG-Farben voor synthetische brandstof en rubber werd na de oorlog decennia lang gebruikt door het chemiebedrijf waar de vader van Barbara en vele andere inwoners van Oświęcim werkten. Hen werd voorgehouden dat de fabriek een verworvenheid was van de Poolse communistische staat, geen restant van de nazitijd. Inmiddels is de fabriek gesloopt, inclusief de kenmerkende carbidtoren die volgens Hans Citroen bewaard had moeten worden als herinnering aan het lijden van de gevangenen die de toren en de fabriek aangelegd hebben.
Alle sporen van de bezettingstijd werden door Hans Citroen vastgelegd op foto, of het nu gaat om de overwoekerde spoorweglijn naar Birkenau, een verwaarloosde barak die gebruikt wordt als rommelhok, de voormalige woningen van personeelsleden van Auschwitz of de betonnen kamppalen. De fotoverzameling geeft een indringend portret van de geschiedenis van Auschwitz buiten de begane toeristenpaden. De tekst in het andere deel van het boek is vlot geschreven (hoewel soms wat onoverzichtelijk) en bevat een heleboel opmerkelijke onthullingen. Zo weet het auteursduo ons te vertellen dat het authentiek lijkende prikkeldraad om de tegenwoordige kampterreinen om de zes jaar vervangen wordt door nieuw prikkeldraad, dat eerst in de buitenlucht heeft kunnen voorroesten.
Ook wordt uitgebreid ingegaan op de Judenrampe, een niet langer bestaand perron buiten vernietigingskamp Birkenau, waar de deportatietreinen arriveerden voordat in april 1944 de spoorlijnaansluiting richting Birkenau en het perron binnen het kamp in gebruik genomen werden. De schrijvers zijn er zeker van dat de in 2004 opgerichte “Judenrampe Memorial Site” zich niet bevindt op de oorspronkelijke plek van het perron, maar zo’n 40 meter verderop.
Het boek van Hans Citroen en Barbara Starzyńska (ze overleed in 2010 en maakte de publicatie helaas niet mee) is een bijzonder fascinerende studie naar, wat het lijkt, details. Achter deze details schuilt echter veel meer, want door Auschwitz binnen de prikkeldraadhekken te houden van de museumterreinen ontgaat bezoekers een belangrijk deel van de geschiedenis. Niet enkel hierbinnen, maar ook daarbuiten hebben gevangenen massaal geleden. De onmenselijke arbeidsomstandigheden waren op de langere termijn net zo dodelijk als de gaskamers. De Poolse autoriteiten en de lokale inwoners van Oświęcim zijn echter onwillig om deze geschiedenis zichtbaarder te maken. Zij willen niet dat hun stadje geassocieerd wordt met het kampverleden en houden de geschiedenis liever achter het prikkeldraad. Voor hen is Oświęcim gewoon een stadje waar gewoond en gewerkt wordt.
Het boek van Hans Citroen en Barbara Starzyńska is een pleidooi om anders naar Oświęcim en Auschwitz te kijken. De lezer van dit boek zal dat in elk geval ongetwijfeld doen. Iedereen met een serieuze historische belangstelling zou eigenlijk voorafgaand aan een bezoek aan Auschwitz dit boek gelezen moeten hebben.