Betonnen palen met een knik bovenin, overal in het Poolse stadje Oświęcim zijn ze te vinden als stille getuigen van de geschiedenis. Het zijn overblijfselen van de oorlog, onderdelen van de prikkeldraadhekken die geplaatst werden door de Duitse bezetter om gevangenen en dwangarbeiders op hun plek te houden.


Auschwitz was veel meer dan een kamp. Het had een Duitse koloniestad moeten worden met tennisbanen, zwembaden, recreatieterreinen en stadions voor de Duitse bevolking. Het kamp, bestaande uit verschillende afdelingen, waaronder Birkenau en het hoofdkamp, fungeerde als “arbeidsbureau”. Terwijl kinderen, bejaarden en zieke of gehandicapte Joden en zigeuners meteen vergast werden in Birkenau, werden hun arbeidsgeschikte familieleden, samen met niet-Joodse gevangenen van diverse nationaliteiten, massaal als dwangarbeider ingezet om de stad op te bouwen en om te werken in de omvangrijke industrie. Overal in het tegenwoordige Oświęcim zijn sporen te vinden van deze geschiedenis, zo ontdekten Hans en Barbara.
Zo bevinden zich buiten de grenzen van het museumterrein van het hoofdkamp verschillende gebouwen die eens onderdeel uitgemaakt hebben van de Industriehof, een industrieterrein van de SS. De gebouwen hebben dezelfde bouwstijl als het kamp, maar zijn tegenwoordig onderdeel van een rommelig bedrijventerrein. Toeristen komen hier niet en nergens op of bij deze gebouwen wordt melding gemaakt van hun achtergrond.
Ook andere gebouwen buiten de tegenwoordige kampterreinen kregen na de oorlog een andere bestemming en maken geen onderdeel uit van toeristenrondleidingen. Zo is de villa van kampcommandant Rudolf Höss tegenwoordig bewoond. Dat geldt ook voor de gebouwen van de vrouwenafdeling van het hoofdkamp en de laboratoria, waar experimenten werden uitgevoerd op vrouwelijke gevangenen. De fabriek van het Duitse chemieconcern IG-Farben voor synthetische brandstof en rubber werd na de oorlog decennia lang gebruikt door het chemiebedrijf waar de vader van Barbara en vele andere inwoners van Oświęcim werkten. Hen werd voorgehouden dat de fabriek een verworvenheid was van de Poolse communistische staat, geen restant van de nazitijd. Inmiddels is de fabriek gesloopt, inclusief de kenmerkende carbidtoren die volgens Hans Citroen bewaard had moeten worden als herinnering aan het lijden van de gevangenen die de toren en de fabriek aangelegd hebben.
Alle sporen van de bezettingstijd werden door Hans Citroen vastgelegd op foto, of het nu gaat om de overwoekerde spoorweglijn naar Birkenau, een verwaarloosde barak die gebruikt wordt als rommelhok, de voormalige woningen van personeelsleden van Auschwitz of de betonnen kamppalen. De fotoverzameling geeft een indringend portret van de geschiedenis van Auschwitz buiten de begane toeristenpaden. De tekst in het andere deel van het boek is vlot geschreven (hoewel soms wat onoverzichtelijk) en bevat een heleboel opmerkelijke onthullingen. Zo weet het auteursduo ons te vertellen dat het authentiek lijkende prikkeldraad om de tegenwoordige kampterreinen om de zes jaar vervangen wordt door nieuw prikkeldraad, dat eerst in de buitenlucht heeft kunnen voorroesten.
Ook wordt uitgebreid ingegaan op de Judenrampe, een niet langer bestaand perron buiten vernietigingskamp Birkenau, waar de deportatietreinen arriveerden voordat in april 1944 de spoorlijnaansluiting richting Birkenau en het perron binnen het kamp in gebruik genomen werden. De schrijvers zijn er zeker van dat de in 2004 opgerichte “Judenrampe Memorial Site” zich niet bevindt op de oorspronkelijke plek van het perron, maar zo’n 40 meter verderop.

Het boek van Hans Citroen en Barbara Starzyńska is een pleidooi om anders naar Oświęcim en Auschwitz te kijken. De lezer van dit boek zal dat in elk geval ongetwijfeld doen. Iedereen met een serieuze historische belangstelling zou eigenlijk voorafgaand aan een bezoek aan Auschwitz dit boek gelezen moeten hebben.