Nederlandse baggerbedrijven behoren tot de beste ter wereld. Die koppositie danken we niet alleen aan technische kwaliteiten, maar ook aan het zakelijk inzicht van koning koopman Willem I.
Nederland heeft altijd baggeraars nodig gehad. Ze maakten de dijken om achter te wonen en zorgden dat de waterwegen diep genoeg waren om te bevaren. Zonder baggeraars geen terpen, geen grachtengordel, geen Deltawerken en geen Schiphol.
Toch waren de eerste Nederlandse baggerschepen bepaald geen technische hoogstandjes. In drijvende bakken liepen paarden hun rondjes, waardoor een lopende band met emmers ging draaien. Bij het zoeken naar verbeteringen, kwam het voorstel om de paarden te vervangen door zware mannen op een tienpersoons waterfiets.
Stoombaggermolen
Koning Willem I, die zich nogal interesseerde voor de handel, zag dat Nederland achterop raakte en besloot zich persoonlijk met de ontwikkeling van een baggermachine te bemoeien. In 1824 was de eerste stoombaggermolen klaar. De koning liet hem gelijk de haven van Antwerpen uitdiepen. Maar niet veel later knalde de stoomketel uit elkaar en ook na de reparatie bleef de molen haperen.
Pas aan het einde van de negentiende eeuw, toen de Nederlandse economie aantrok, had het beleid dat Willem I had uitgezet effect. De Nederlandse baggeraars begonnen aan hun opmars. Er was veel vraag naar diepere havens, omdat de schepen steeds groter en zwaarder werden. Bovendien konden de Nederlanders nu stoommachines bouwen die niet ontploften. Daarna ging het snel: tussen 1890 en 1900 kregen Nederlandse baggeraars al opdrachten in Indië, China en Japan. Toen kregen ze de voorsprong waar ze nu nog van profiteren.