De Nederlandse taal is het resultaat van eeuwenlange taalkundige ontwikkelingen en veranderingen op het Europese continent. In Basisboek historische taalkunde (Uitgeverij kleine Uil, 2015) leggen Henk Bloemhoff en Nanne Streekstra uit hoe de Nederlandse taal zich historisch ontwikkeld heeft. Daarnaast gaat het boek uitvoerig in op Nederlandse hoofddialecten als het Nedersaksisch, Fries, Zeeuws, Vlaams, Brabants en Limburgs.
Het boek is bedoeld als naslagwerk voor studenten Nederlands, maar zeker ook interessant en leerzaam voor historici of geïnteresseerden die meer willen weten over de Nederlandse linguïstiek en de historische taalontwikkeling van het Nederlands.
Enkele grondleggers van taaltheorieën
De auteurs openen het boek met een gedegen theoretische inleiding over het ontstaan en de groei van het historisch-vergelijkend taalkundig onderzoek. Een van de grondleggers van de historische taalkunde was de Engelse linguïst William Jones (1746-1794). Hij was opperrechter in Calcutta (Brits-Indië) en publiceerde met regelmaat dikke pillen over de Indische taal en cultuur:
“Die taal betrof vooral het Oudindisch, ook Sanskriet genoemd. Jones beschreef systematische overeenkomsten tussen Sanskriet, Grieks en Latijn en maakte aannemelijk dat die talen een gemeenschappelijke oorsprong hadden. Hij dacht ook aan verwantschap met het Gotisch, het Perzisch en de Keltische talen en kwam op het concept van een taalfamilie.” (26)
Andere belangrijke taaltheoretici waren August Schleicher (1821-1868), die de stamboomtheorie bedacht over de samenhang van de Indo-Germaanse talen, en zijn leerling Johannes Schmidt (1843-1901), die de ‘golftheorie’ te berde bracht. Zoals een steen die in het water wordt gegooid golven voortbrengt die over een grotere afstand steeds kleiner worden, zo verandert taal over afstand ook steeds meer. Tegelijk zorgen tegengolven van andere stenen ook voor taalveranderingen.
Zeer invloedrijk was, tot op de dag van vandaag, ook de theorie van de Litouws-Amerikaanse archeologe Marija Gimbutas (1921-1994), die bekend werd met de zogenaamde ‘koerganhypothese’. Gimbutas publiceerde veelvuldig over deze theorie in de jaren 1956-1994. Het Russische ‘koergan’ is een leenwoord uit het Turks en betekent letterlijk grafheuvel. De cultuurdragers van de taal en de geografische verspreiding van de Proto-Indo-Europese talen (PIE) liet zich volgens haar herkennen aan de grafheuvels (en het aardewerk) van de koerganculturen. Dit waren Indo-Germanen die hun oorsprong hadden in zuidelijk Rusland, hun Urheimat, en zich vanaf circa 4000 v.Chr. van daaruit verspreidden over Europa en een deel van Azië.
Vanden vos Reynaerde en P.C. Hooft
Vanaf hoofdstuk twee gaan de auteurs in op de historische ontwikkeling van het Nederlands, afgewisseld met intermezzo’s over de theorie van taalverandering en enkele analytische hoofdstukken met Middelnederlandse bronteksten – zoals Karel ende Elegast en Vanden vos Reynaerde.
Ook enkele zestiende- en zeventiende-eeuwse teksten zijn opgenomen in het boek, waaronder Marnix van St. Aldegondes Den byencorf der H. Roomsche Kercke, G.A. Bredero’s Den Spaanschen Brabander en P.C. Hoofts Nederlandsche Historien. Bij deze tekstbronnen staan telkens vragen en opdrachten voor studenten, zodat er ook studie en verdieping mogelijk is. Wat de zeventiende eeuw betreft, besteden de auteurs de nodige aandacht aan het belangrijke theoretisch-analytische werk Zeventiende-eeuwsche syntaxis (1931) van predikant Gerrit Siebe Overdiep, waarvan tussen 1932 en 1935 enkele vervolgdelen uitkwamen. Overdieps Zeventiende-eeuwse syntaxis zette een standaard:
“Volgens veel beoefenaars van de historische taalkunde is dit een ongeëvenaard werk, dat ook nu nog bewondering afdwingt.” (218)
Overdieps benadering staat bekend als ‘De Groningse School’. Samen met onder meer de dichter Jan Zoet zette Overdiep in op de zogenoemde ‘stilistische methode’, een synthese van taal- en letterkunde. Het accent in hun methode lag op de analyse van de stijl van het onderzochte werk. Deze methodiek opende allerlei nieuwe mogelijkheden om binnen de neerlandistiek onderzoek te verrichten.
Het Middelnederduits van de Hanze
In dit leerzame boek is genoeg interessants te vinden, ook voor historici. Bijvoorbeeld over de taal die de Hanzesteden onderling schreven en spraken. Hierover schrijven de auteurs:
“Rond 1370 werd het Middelnederduits tot schrijftaal van de bekende Hanze (=’koopmansgilde’). Tot in de zeventiende eeuw fungeerde het in aanzienlijke mate als geschreven taal, met de vijftiende eeuw als bloeitijd. Er was zelfs een gesproken Hanzetaal. Het Middelnederduits was ook de taal van oorkonden, brieven en stads- en landsrechten.” (296)
Slot
Achterin het boek zijn enkele nuttige bijlagen opgenomen, zoals een uitstekende begrippenlijst met taalkundige vaktermen (die het boek toegankelijk maakt voor niet-specialisten), een bronnenoverzicht en een goed trefwoordenregister. Talloze heldere kaarten en tabellen over taalfamilies en taalontwikkelingen verhelderen de tekst en maken deze begrijpelijker.
Boek: Basisboek historische taalkunde