Dark
Light

Bestraffing van bunkerbouwers in Vlaanderen na WOII

Auteur:
6 minuten leestijd
(Bundesarchiv)
(Bundesarchiv)

Economische collaboratie?

Talloze romans en films zijn verschenen over de Tweede Wereldoorlog. Een populair thema hierbij is vaak de collaboratie : het samenwerken met de vijand in tijden van oorlog. In de reconstructie van de feiten worden waarheid en fantasie vaak feilloos met elkaar vermengd. Tot vandaag blijft de collaboratie en zijn bestraffing echter een gevoelig onderwerp in Vlaanderen, waarbij vaak tegengestelde visies bestaan. Vooral omtrent de repressie van economische collaboratie is het laatste woord nog niet gezegd.

De twistappels hierbij zijn onder andere dat er een Vlaams-Waals verschil in strafmaat zou geweest zijn, dat kleine collaborateurs na de oorlog zwaarder zouden bestraft geweest zijn dan grote collaborateurs, en dat er net na de bevrijding, onder druk van de publieke opinie, zwaardere straffen zouden uitgesproken zijn. Onderzoek naar de ware toedracht is dan ook op zijn plaats. In deze bijdrage zal ik dan ook pogen deze opvattingen te nuanceren en te documenteren.

Terwijl de repressie van politieke en militaire collaboratie zeer goed gedocumenteerd is, is dat bij andere vormen van collaboratie veel minder het geval. Zo was de repressie van economische collaboratie tot voor kort een blinde vlek. Het is dan ook verwonderlijk dat over de groep van collaborateurs waarover van 1944 tot 1946 in de politiek de hevigste onrust ontstaan is, eigenlijk de meest elementaire informatie tot voor kort ontbrak. Een belangrijk werk voor wie zich wil inlezen in deze materie is het werk van Luc Huyse en Steven Dhondt.[1] Het werk van Dirk Luyten geeft vervolgens een kader voor het onderzoek naar deze vorm van collaboratie.[2] In de voornoemde werken wordt geopperd dat de meest aangewezen manier om de economische collaboratie te bestuderen een diepteonderzoek met een sectorale focus is, waarbij de gerechtelijke bundels zelf gelezen dienen te worden. Wat u hier te lezen krijgt is de neerslag van zo’n diepteonderzoek in de bouwsector aan de kust. In deze bijdrage zal ik proberen de blinde vlek wat zichtbaarder te maken door een beeld te schetsen van deze bunkerbouwers aan de Belgische kust. Enerzijds maak ik een portret van deze collaborateurs. Anderzijds ga ik na hoe de bestraffing van deze groep aannemers door de rechterlijke macht verlopen is. Voor een uitgebreide verslaggeving over dit onderwerp, waarbij ook aandacht is voor het ruimere kader, verwijs ik naar mijn onderzoek.[3]

Profiel van de bunkerbouwers aan de Belgische kust

Voor dit onderzoek werden 25 strafdossiers onderzocht, die betrekking hebben op 40 personen, daar in één proces vaak verschillende verdachten behandeld werden. De gebruikte bronnen zijn strafdossiers die worden bewaard in het justitiepaleis in Brussel, Dienst van de archieven, sectie incivisme. Deze dossiers verschenen op vier Gentse dossiers na, allen voor de krijgsraad van Brugge.

Een eerste geschilpunt die we voor de sector kunnen nuanceren gaat over de vermeende Vlaams-Waalse tegenstelling in strafmaat. We zien immers dat over alle sectoren genomen, 66,3% van de vonnissen inzake economische collaboratie geveld werden in Vlaanderen.[4] Wil dit zeggen dat Vlamingen harder werden aangepakt dan Walen? Een verklaring moeten we zoeken in de geografische ligging van beide landsdelen. In Vlaanderen, en specifiek aan de kust, was er een grote vraag naar plaatselijke ondernemers om de Duitse infrastructuur te bouwen. Naast vliegvelden en kazernes werden er vooral militaire bouwwerken opgetrokken aan de kustlijn, met de Atlantikwall als belangrijkste verdedigingslijn. (over deze Atlantikwall verschijnt meer in een volgende bijdrage). Deze enorme concentratie van vraag naar nieuwbouw, onderhoud en uitbreiding van militaire infrastructuur op een luttele 67 kilometer, verklaard het hoge aantal vonnissen in de bouwsector in Vlaanderen. De ‘kans’ op economische collaboratie was immers hoger.

Bunker bij Oostende - cc
Bunker bij Oostende – cc

We mogen ook niet vergeten dat naarmate de bezetting en de hiermee gepaard gaande armoede vorderde, er steeds minder opdrachten waren om burgerlijke bouwwerken uit te voeren. Militaire werken uitvoeren voor de bezetter werd financieel interessanter naarmate de oorlog vorderde. Wat betreft de bouwsector kan een reden voor deze vermeende tegenstelling dan ook vooral gevonden worden in de verschillende vraag naar bouwwerken in beide landsdelen.

Als we een gezicht willen kleven op onze groep bunkerbouwers, zien we dat deze een stuk ouder waren dan de gemiddelde collaborateur in België. Het ging in bijna alle gevallen om mannen van middelbare leeftijd. Verder kon afgeleid worden dat voor de Brugse en de Gentse krijgsraad in hoofdzaak grote aannemers verschenen. Slechts in beperkte mate ging het om zeer grote ondernemingen en in geen enkel geval om een kleine onderneming[5]. Met deze resultaten kunnen we de twistappel nuanceren dat, althans voor de bouwsector, enkel de kleine garnalen zouden bestraft geweest zijn. De activiteiten van deze aannemers bestonden in het rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoeren van werken van militaire aard. In alle gevallen vonden deze werken plaats langs of in de buurt van de kust. In het merendeel van de gevallen maakten de uitgevoerde werken deel uit van de Atlantikwall.

De grootste aannemers hielden zich bezig met de lucratieve stiel van de bouw van zware bevel- en munitiebunkers en bunkers voor afweergeschut. De iets kleinere aannemers voerden lichtere bouwwerken uit, zoals de aanleg van lichte bunkers, de bouw van veldwerken en het aanleggen van prikkeldraadversperringen. Sommige aannemers hielden er naast hun hoofdactiviteit in de bouw ook een handeltje in grondstoffen en bouwmaterialen op na. De belangrijkste opdrachtgevers voor de uitgevoerde werken waren de Organisation Todt, de Luftwaffe, de Wehrmacht en de Festungspionierstab. Bij de onderzochte aannemers voerde iets meer dan de helft van deze groep het beroep van aannemer al voor de bezetting uit, in de andere gevallen was er sprake van een transformatie van onderneming en dus van opportunisme. Diegenen die veranderden van stiel deden dit meestal uit financiële overwegingen. Slechts in enkele gevallen waren er ideologische elementen mee gemoeid.

De bestraffing

Inzake de bestraffing van deze aannemers, kunnen we stellen dat deze hardhandig aangepakt werden. Zo zien we dat zowel transformatie van onderneming, winstbejag en uitbreiding van de zaak om aan de Duitse bestellingen te kunnen voldoen, altijd bestraft werden. Hierbij werden alle werken met een onroerend militair karakter vervolgd. Het ging dus niet alleen om de bouw van militaire infrastructuur zoals bunkers en kazernes, maar eveneens over de plaatsing van elektriciteit en sanitair in militaire installaties. Deze bunkerbouwers mochten kost wat kost niet door de mazen van het net glippen.

Deze these werd ook gestaafd door de bevindingen in dit onderzoek. In de onderzochte groep aannemers, lag het aantal doodstraffen immers op 20%. Dit is opmerkelijk hoog, rekening houdend met het gegeven dat dit de zwaarste straf is en in Vlaanderen ‘slechts’ in 4,2% van de gevallen van economische collaboratie voorkwam.[6] Terwijl in Vlaanderen voor de bouwsector in 41,3% van de gevallen criminele straffen werden uitgesproken, was dit voor deze onderzochte groep bunkerbouwers 60%. De reden voor deze zware bestraffing moet gezocht worden in de aard van de activiteiten eigen aan de bouwsector. Deze activiteiten hadden vaak een militair karakter, waardoor deze in principe altijd strafbaar waren.

Tot slot kunnen we een nuancering brengen in ons derde twistpunt: de verandering van de strafmaat in de tijd. In onze onderzochte groep zien we dat er na 1946 lichtere straffen uitgesproken werden. De grootste reden hiervoor moeten we zoeken in het feit dat men op den duur vreesde dat het repressiebeleid schadelijk zou zijn voor het voortbestaan van de nationale eenheid. Men vreesde er immers voor een soort ‘opstandelingenleger’ te creëren dat België van binnenuit kon bedreigen.[7] De grootste bekommernis was nu immers de wederopbouw van België bewerkstelligen en dat werd bemoeilijkt door van collaborateurs een soort tweederangsburgers te maken. Daarom moest de haat wijken voor een gebaar van verzoening.[8]

~ Koen Goeminne

[1] L.Huyse en S.Dhondt, onverwerkt verleden : collaboratie en repressie in Belgie, 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, 312 p.
[2] D.Luyten, burgers boven elke verdenking ? Vervolging van de economische collaboratie in belgië na de Tweede Wereldoorlog, Brussel, VUBPress, 1996, p.157.
[3] Koen Goeminne, De repressie van economische collaboratie bij de aannemers aan de Belgische kust betrokken bij de bouw van verdedigingswerken voor de bezetter. Masterpaper. 2010, promotor prof Dr. Dirk Luyten, 191p.
[4] J.Gotovitch en C.Kesteloot (eds.), Het gewicht van het oorlogsverleden, Gent, Academia Press, 2003, p.91.
[5] Als we de opdeling van D.Luyten volgen, is er sprake van kleine ondernemers bij een retributie kleiner dan 1 miljoen frank, van grote ondernemers bij een retributie tussen de 5 en de 50 miljoen frank en van zeer grote ondernemers bij een retributie groter dan 50 miljoen frank.
[6] D.Luyten, burgers boven elke verdenking ? Vervolging van de economische collaboratie in België na de Tweede Wereldoorlog, Brussel, VUBPress, 1996, p.146.
[7] L.Huyse en S.Dhondt, onverwerkt verleden : collaboratie en repressie in Belgie, 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, p. 151.
[8] Deze uitdrukking komt van CVP-voorzitter De Schrijver (Parl. Hand., Kamer, 26 maart 1947, p.4)

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×