De mannen op de troon
Op 24 januari 41 n.Chr., bijna dertig jaar nadat de eerste Augustus in zijn bed was gestorven en bijna vijfentachtig jaar na de dood van Julius Caesar, vond er weer een moordaanslag in Rome plaats. Dit keer was het slachtoffer keizer Gaius – voluit Gaius Julius Caesar Augustus Germanicus –, die vier jaar daarvoor zijn oudoom, de bejaarde Tiberius, op de troon was opgevolgd. Hij was de tweede in een reeks van veertien keizers, drie kortstondige pretendenten tijdens een periode van burgeroorlog in 68 en 69 n.Chr. niet meegerekend, die Rome regeerden in de bijna honderdtachtig jaar tussen de dood van Augustus en die van keizer Commodus, die in 192 n.Chr. werd vermoord.
Onder hen waren enkele van de klinkendste namen uit de Romeinse geschiedenis: Claudius, die de plaats van Gaius innam en als erudiete en scherpzinnige waarnemer van de paleispolitiek een hoofdrol kreeg in de romans van Robert Graves, I, Claudius en Claudius the God; Nero, met zijn reputatie van familiemoordenaar, lierspeler, christenvervolger en pyromaan; Marcus Aurelius, de ‘keizer-filosoof ’, wiens filosofische Meditaties zelfs nu nog een bestseller is; en Commodus, wiens bravourestukjes in de arena in de film Gladiator niet helemaal onrealistisch zijn verbeeld. Maar in het rijtje horen ook enkele namen thuis die, alle vindingrijkheid van moderne biografen ten spijt, nooit meer dan namen zijn gebleven: de oudere Nerva bijvoorbeeld, die aan het einde van de eerste eeuw n.Chr. nauwelijks achttien maanden aan de macht was.
De moord op Gaius is een van de best gedocumenteerde gebeurtenissen in deze hele periode van de Romeinse geschiedenis en we hebben er zonder meer het gedetailleerdste verslag van de val van een keizer aan te danken. Het wordt in dertig bladzijden druks verteld als een lange uitweiding in een encyclopedische geschiedenis van de Joden, zo’n vijftig jaar later geschreven door Titus Flavius Josephus – een belangrijke Joodse opstandeling tegen de Romeinen in de jaren 60 n.Chr. (onder de naam Joseph ben Matthias), die zo niet religieus dan toch politiek van kamp wisselde en als min of meer inwonend schrijver aan het Romeinse hof eindigde. Voor Josephus was de moord op Gaius gods straf voor een keizer die de Joden had geminacht en zelfs een standbeeld van zichzelf in de Tempel had neergezet. Maar naar de uitvoerige details in zijn hervertelling van het verhaal te oordelen had hij een ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen van januari 41 n.Chr. bij de hand, dat geschreven was door iemand die het van nabij had meegemaakt.
Josephus’ verhaal over de moord bevat een schat aan gegevens over de nieuwe wereld van de politiek die op de eerste Augustus volgde, van de paleisintriges via de loze kreten van de oude senatoriale elite en de problemen van de opvolging tot de gevaren die een keizer op de troon bedreigden. Bovendien roepen de verschillende antieke en moderne beoordelingen van Gaius’ fouten en gebreken, van de achtergronden van de moord en van wat er volgde, interessante vragen op: hoe kwam de reputatie van Romeinse keizers tot stand, hoe werd en wordt hun succes of mislukking beoordeeld en – nog fundamenteler – in hoeverre kunnen het karakter en de eigenschappen, huwelijken en moorden van de individuele heersers ons helpen de bredere geschiedenis van Rome onder het keizerlijk bewind te begrijpen?
Hoe werd Gaius dus vermoord en waarom?
Wat ging er fout met Gaius?
Keizer Tiberius, die zijn adoptiefvader Augustus in 14 n.Chr. schijnbaar probleemloos opvolgde, zonderde zich in het laatste decennium van zijn regering steeds meer af en bracht de meeste tijd op het eiland Capri door, waar hij slechts op afstand enig contact met de hoofdstad onderhield. Toen Gaius bij de dood van Tiberius, in 37 n.Chr., tot keizer werd uitgeroepen, moet hij een welkome verandering hebben geleken. Nog maar vierentwintig jaar oud had hij de best denkbare aanspraak op de troon waarop een lid van de Julisch-Claudische dynastie kon hopen. Zijn moeder, Agrippina, was de dochter van Julia en dus in directe lijn de kleindochter van Augustus. Zijn vader, Germanicus – vóór zijn vroegtijdige en uiteraard verdachte dood een goede kanshebber voor het keizerschap –, was zowel een kleinzoon van Livia als een achterneef van Augustus. Het was aan zijn ouders te danken dat Gaius met de gênante bijnaam Caligula (soldatenlaarsje) werd opgezadeld, waaronder hij nu beter bekend is. Ze hadden hem als kleine jongen op een militaire veldtocht meegenomen en hem een legeruniformpje aangetrokken, met inbegrip van een paar karakteristieke soldatenlaarzen (caligae in het Latijn), maar dan in het klein.
De moord op hem, na nog maar vier jaar regering door drie soldaten van de pretoriaanse garde gepleegd, was even bloedig en rommelig als die op Caesar. In de antieke wereld was moord van een veilige afstand zelden mogelijk. Iemand doden betekende meestal dichtbij komen en vaak veel bloed vergieten. Zoals Caesar en Gaius beiden ondervonden, had iedereen in een machtspositie het meest te duchten van de mensen die het dichtst in hun nabijheid mochten komen: echtgenotes en kinderen, lijfwachten, collega’s, vrienden en slaven. Toch is het contrast tussen beide moorden opvallend en laat het zien hoe de tijden tussen de Republiek en de keizertijd veranderd waren. Het waren medesenatoren die Caesar doodstaken, op een publieke vergadering en voor het oog van iedereen, terwijl ze hem een petitie aanboden. Gaius werd helemaal alleen in een verlaten gang thuis aan stukken gehakt door enkele leden van de keurtroepen die geacht werden de binnenlandse veiligheid van het bewind te waarborgen. En toen zijn vrouw met haar dochtertje aankwam en het lijk aantrof, werden ook zij uit de weg geruimd.
Wraak van een ‘meissie’
De keizer, aldus Josephus, had op de Palatijnse heuvel enkele optredens op het jaarlijkse herdenkingsfestival voor de eerste Augustus bijgewoond, dat op de huwelijksverjaardag van het eerste keizerlijke paar werd gehouden. Aan het einde van de ochtendvoorstelling besloot hij de lunch over te slaan – volgens een andere versie voelde hij zich een beetje misselijk, nadat hij zich de vorige avond te buiten was gegaan – en in zijn eentje van het theater naar zijn privébaden te gaan. Toen hij door een gangetje liep tussen twee gebouwen, die deel uitmaakten van het uitdijende ‘paleiscomplex’ – dat al veel uitgebreider was dan Augustus’ relatief bescheiden onderkomen –, vielen de drie pretorianen (wij zouden hen onderofficieren noemen) hem aan. Naar men zei werd de leider, Cassius Chaerea, door persoonlijke wraakgevoelens gedreven. Hij was geregeld voor de keizer als agent, folteraar en uitvoerder opgetreden, maar in ruil hiervoor zou Gaius herhaaldelijk en in het openbaar de spot met zijn verwijfdheid gedreven hebben (‘meissie’ was een van zijn favoriete spotternijen). Dit was Chaerea’s wraak.
Het is mogelijk dat er bij het complot ook hogere principes meespeelden en dat er bredere steun onder soldaten en senatoren voor bestond. Dit wordt enigszins gesuggereerd door de vele verhalen die er over Gaius’ schanddaden werden verteld. De incest met zijn zusters en zijn krankzinnige plan om zijn paard tot consul te benoemen zijn berucht geworden. Zijn bouwkundige prestigeprojecten lagen volgens velen ergens tussen een schending van de wetten van de natuur en belachelijk vertoon. (Probeer je hem voor te stellen, zoals verscheidene antieke schrijvers het tafereel geschilderd hebben, terwijl hij trots te paard over een weg paradeerde die over een brug van schepen over de Baai van Napels was aangelegd, gehuld in het borstkuras van Alexander de Grote…) Zijn krijgshaftige soldaten voelden zich schandelijk vernederd toen ze gedwongen werden op een Frans strand naar schelpen te zoeken. En zijn sardonische dreigementen aan het adres van de zwaar beproefde Romeinse aristocratie werden legendarisch. Bij een beroemde gelegenheid schijnt hij, tijdens een banket in het paleis, in lachen te zijn uitgebarsten toen hij naast de twee consuls aanlag. ‘Wat is er zo leuk?’ vroeg een van hen beleefd. ‘Gewoon het idee dat ik maar met mijn hoofd hoef te knikken en jullie keel wordt afgesneden,’ was het antwoord. Als Chaerea het mes niet had gehanteerd, zou een ander het gedaan hebben.
Nieuwe politiek
Maar wat ook precies de motieven achter de moord waren, dit was een nieuwe politiek: een team van huurmoordenaars dat achter gesloten deuren werkte, en een dynastieke moord die vereiste dat de naaste familie zijn lot deelde. Niemand had de vrouw van Julius Caesar belaagd. Nu bleek ook dat, ondanks Augustus’ grotendeels geslaagde pogingen om de legioenen uit de politiek te weren, de weinige soldaten die in de stad gelegerd waren als ze dat wilden een geweldige macht konden uitoefenen. In 41 n.Chr. werd er niet alleen een keizer door een groep ontevreden pretorianen vermoord, de pretoriaanse garde installeerde ook onmiddellijk zijn opvolger. De persoonlijke lijfwachten van de keizer – een kleine privémilitie van Germanen, die gekozen waren omdat men dacht dat hun barbaarsheid een garantie tegen corruptie zou bieden – speelden ook een bloedige rol in wat er vervolgens gebeurde.
Zodra het nieuws over de moord uitlekte, bewezen de Germanen hun brute, nietsontziende loyaliteit. Zij stormden door de Palatijnse wijk en doodden iedereen die zij ervan verdachten bij het complot betrokken te zijn. Er werd een senator afgeslacht omdat zijn toga bespat was met het bloed van een religieus dierenoffer, dat hij eerder die dag had voltrokken, waardoor de indruk werd gewekt dat hij bij de moord op de keizer betrokken geweest kon zijn. De lijfwachten terroriseerden het publiek dat nog wat in het theater was blijven rondhangen nadat de keizer vertrokken was. Deze achterblijvers werden ingesloten, totdat er een aardige dokter tussenbeide kwam. Hij was gekomen om de mensen die na de moord gewond waren geraakt te behandelen, en zorgde ervoor dat de onschuldige toeschouwers in veiligheid werden gebracht door hen weg te sturen onder het voorwendsel dat ze medische hulpmiddelen moesten gaan halen.
Intussen verzamelde de senaat zich in de tempel van Jupiter op de Capitolijnse heuvel, het grote symbolische monument van de Republiek, en werden er mooie woorden gesproken over het einde van de politieke slavernij en de terugkeer van de vrijheid. Honderd jaar geleden, zo werd berekend, was de vrijheid verloren gegaan – er vermoedelijk van uitgaande dat de overeenkomst van 60 v.Chr. tussen Pompeius, Caesar en Crassus, de Bende van Drie, het keerpunt was geweest – en het was dus een uitgesproken gunstig moment om haar terug te winnen. Consul Gnaeus Sentius Saturninus hield de meest bezielende toespraak. Hij gaf toe dat hij te jong was om zich de Republiek te herinneren, maar hij had met eigen ogen ‘het kwaad [gezien] waarmee tirannieën de staat vervullen’. Met de moord op Gaius was een nieuwe dageraad aangebroken:
‘Er staat geen despoot meer boven u die de stad straffeloos te gronde kan richten […] wat de tirannie de laatste jaren heeft gevoed, was niets dan onze lethargie […] Verslapt door het genot van de vrede, zijn wij eraan gewend geraakt als slaven te leven […] Onze eerste plicht is nu de hoogste eer te bewijzen aan degenen die de tiran hebben gedood.’
Dit klonk indrukwekkend maar het bleken loze woorden. De gehele tijd dat Saturninus het woord voerde, droeg hij zoals steeds de zegelring waarop het portret van Gaius loyaal stond afgebeeld. Een aanwezige die de strijdigheid tussen de woorden en het sieraad opmerkte, liep naar hem toe en rukte de ring van zijn vinger.
Een nieuwe keizer
De hele voorstelling kwam hoe dan ook te laat. De pretoriaanse garde, die geen hoge dunk had van de bekwaamheid van de senaat en niets voor een herstel van de Republiek voelde, had al een nieuwe keizer gekozen. Het verhaal ging dat Gaius’ oom, de vijftigjarige Claudius, door het geweld en de opschudding verschrikkelijk geschrokken was en zich in een ander donker steegje had verstopt. Maar hij werd al snel door de pretorianen ontdekt, en hoewel hij vreesde dat hij op het punt stond eveneens vermoord te worden werd hij juist als keizer begroet. Zijn bloedverwantschap met Livia en Augustus maakte hem een volkomen aanvaardbare kandidaat en het kwam handig uit dat hij in de buurt was.
Er volgden scherpe onderhandelingen, zorgvuldige publiciteit en moeizame beslissingen. Claudius schonk iedere pretoriaan een fors geldbedrag: ‘de eerste keizer die omkoping gebruikt om zich van de loyaliteit van de soldaten te verzekeren,’ mopperde Suetonius, alsof Augustus niet iets soortgelijks had gedaan. De senatoren lieten elke gedachte aan republikeinse vrijheid varen en vroegen algauw niet meer dan dat Claudius de troon formeel van hen zou aanvaarden; de meesten namen schielijk de wijk naar hun veilige buitenhuis. In plaats van beloond te worden met de ‘hoogste eer’ werden Chaerea en een van zijn medeofficieren terechtgesteld, aangezien de adviseurs van de nieuwe keizer gestreng oordeelden dat de daad weliswaar roemvol was geweest, maar trouweloosheid toch gestraft diende te worden om herhaling te ontmoedigen.
Claudius bleef volhouden dat hij heerser was tegen wil en dank en dat de macht hem was opgedrongen. Misschien was het waar, maar een vertoon van aarzeling is wel vaker een handige dekmantel voor meedogenloze ambitie gebleken. Het duurde niet lang voordat beeldhouwers in de hele Romeinse wereld zich aan de tijd aanpasten, en aan het werk togen om overbodige portretten van Gaius aan te passen met aanvaardbare versies van de gelaatstrekken van zijn oude oom, de nieuwe keizer.
Tiran en held
Deze gebeurtenissen vormen een heldere momentopname van de politiek van de Romeinse autocratie bijna dertig jaar na de dood van Augustus. Het zinloze toneelstukje van de senaat over het herstel van de Republiek dient alleen maar als bewijs dat het oude regeringssysteem voorgoed was verdwenen en nog slechts een nostalgisch droombeeld was, dat werd voorgetoverd aan degenen die het nooit hadden meegemaakt. Zoals Josephus ook in overweging geeft: iemand die hardop voor een terugkeer naar het republikeinse bewind kon pleiten terwijl hij met het portret van de keizer op zijn ring pronkte, begreep niet waar republikeins bewind om draaide. De verwarring en het geweld die op de moordaanslag volgden, lieten niet alleen zien hoe gemakkelijk een vreedzame ochtend van theatervoorstellingen in een bloedbad kon omslaan, maar wijzen ook op diverse verschillen in politieke opvatting tussen de senaat, de soldaten en het gewone volk. De meerderheid van de rijken en bevoorrechten vierde de dood van de tiran. De armen treurden daarentegen om de moord op hun held.
Josephus richt zijn minachting vooral op de vrouwen, kinderen en slaven die ‘weigerden de waarheid te accepteren’ en verheugd de valse geruchten geloofden dat Gaius was opgelapt en op het Forum rondliep. Het was wel duidelijk dat degenen die blij waren dat hij van het toneel was verdwenen het er niet over eens waren wat er daarna moest gebeuren. Maar er waren veel meer mensen die helemaal niet wilden meemaken dat hun keizer vermoord werd.
Een monster?
De verschillen van opvatting zetten vraagtekens bij conventionele ideeën en roepen enkele grotere historische vragen op. Was Gaius werkelijk zo monsterlijk als hij stelselmatig is afgeschilderd? Had het gewone volk, zoals Josephus suggereert, zich laten beetnemen door een keizer die de reputatie had dat hij buitensporig gulle gebaren naar de mensen maakte – bij een bepaalde gelegenheid zou hij vanaf het dak van een gebouw op het Forum letterlijk geld naar de omstanders beneden gestrooid hebben? Misschien waren zij inderdaad misleid. Er zijn echter goede redenen om veel van de gangbare, door ons geërfde verhalen over Gaius’ verdorvenheid te wantrouwen.
Sommige ervan zijn gewoon ongeloofwaardig. Als we zijn theatrale vertoning in de Baai van Napels even buiten beschouwing laten, kan hij echt in Rome een kolossale brug van de Palatijnse naar de Capitolijnse heuvel hebben gebouwd, waarvan geen duidelijk spoor meer te vinden zou zijn? Bijna al onze verhalen werden jaren na de dood van de keizer op schrift gesteld en de meest buitenissige lijken zwakker te worden naarmate je ze aandachtiger bekijkt. Het verhaal over de zeeschelpen zou best te maken kunnen hebben met verwarring over het woord musculi, dat zowel schelpen als soldatenhutten kan betekenen. Waren de soldaten eigenlijk een tijdelijk kamp aan het opbreken en niet op zoek naar schelpen? En de eerste bewaard gebleven vermelding van incest dateert pas van het einde van de eerste eeuw n.Chr., en was kennelijk louter ingegeven door zijn diepe verdriet om de dood van zijn zuster Drusilla, wat toch nauwelijks als sluitend bewijs voor een seksuele relatie kan gelden. De opvatting van sommige moderne schrijvers dat zijn banketten veel van orgieën weg hadden, met zijn zusters ‘onder hem’ en zijn vrouw ‘boven hem’, berust eenvoudig op een foute vertaling van de woorden van Suetonius, die het heeft over plaatsen, ‘boven’ en ‘beneden’, aan een Romeinse dinertafel.
Het zou naïef zijn te denken dat Gaius een onschuldige en welwillende heerser was, die hopeloos verkeerd is begrepen of stelselmatig in een verkeerd daglicht gezet. Maar het is moeilijk aan de conclusie te ontkomen dat de verhalen die er over hem worden verteld, ook als ze een kern van waarheid bevatten, een onontwarbare kluwen van feiten, overdrijving, opzettelijk verkeerde interpretatie en regelrechte verzinsels vormen – grotendeels na zijn dood geconstrueerd en voornamelijk ten behoeve van de nieuwe keizer, Claudius, wiens legitimiteit op de troon mede afhankelijk was van de gedachte dat zijn voorganger terecht uit de weg was geruimd. Zoals het in het belang van Augustus was om Antonius te belasteren, zo was het in het belang van het claudiaanse bewind en van degenen onder de nieuwe keizer die zich van de oude wilden distantiëren om Gaius met smaad te overladen, hoe het ook werkelijk mocht zijn. Anders gezegd: Gaius kan vermoord zijn omdat hij een monster was, maar het is net zo goed mogelijk dat er een monster van hem werd gemaakt omdat hij was vermoord.
Kleine onderbrekingen
Maar schuif alle verdenkingen eens terzijde en neem aan dat de verhalen helemaal kloppen – dat het gewone volk slechts lichtgelovig was geweest, en Rome onder de heerschappij van een krankzinnige sadist, een kruising tussen een klinisch psychopaat en Stalin, had gestaan. Het is een feit dat de moord op Gaius weliswaar volkomen duidelijk maakte dat keizers een vast gegeven waren geworden, maar voor het overige geen enkele invloed van betekenis had op de lange geschiedenis van de keizerlijke macht. Dit was iets wat de moordenaars van 41 n.Chr. gemeen hadden met de moordenaars van 44 v.Chr., die de ene autocraat vermoordden (Julius Caesar) om met de andere te eindigen (Augustus). Ondanks alle opwinding die de moord op Gaius veroorzaakte, de spanning, de onzekerheid van het moment en het even kortstondige als onrealistische flirten met republikeinse ideeën, was het eindresultaat dat er weer een nieuwe keizer op de troon kwam, die niet eens zoveel van zijn voorganger verschilde. Claudius had misschien een betere en veel geleerdere postume reputatie dan Gaius omdat het niet bepaald in het belang van zijn geadopteerde zoon en opvolger Nero was om zijn nagedachtenis te bezoedelen. Maar onder het vernis heeft ook hij een grimmige geschiedenis van wreedheid en misdaad (tijdens zijn regering werden er vijfendertig van de ongeveer zeshonderd senatoren en driehonderd ridders ter dood gebracht, volgens een telling van destijds) en hij nam eenzelfde plaats in in de Romeinse machtsstructuur.
Dit is een van de boodschappen die het aanpassen van de portretten van de oude keizer ons brengt. De slimme veranderingen moeten voor een deel door economisch gezond verstand zijn ingegeven. Een beeldhouwer die in januari 41 n.Chr. een portret van Gaius bijna af had, zal niet graag gezien hebben dat hij zijn tijd en geld aan een nutteloos portret van een onttroonde heerser had verspild. Je kon het beter snel omwerken tot een gelijkenis met de nieuwe man op de troon. Sommige veranderingen zijn misschien ook een vorm van symbolisch uitwissen geweest. De Romeinen probeerden degenen die uit de gratie waren geraakt vaak uit de annalen te schrappen; ze vernielden hun huizen, trokken hun standbeelden om en wisten hun naam in publieke inscripties uit (vaak met ruwe beitelsporen, die alleen maar sterker de aandacht vestigden op de namen die vergeten moesten worden). Maar een ander onderliggend punt, vergelijkbaar met de boodschap van Augustus en de raven, is dat er tussen de keizers onderling meer overeenkomsten dan verschillen bestonden en dat er maar enkele oppervlakkige aanpassingen nodig waren om de ene in de andere te veranderen. Moordaanslagen waren niets dan kleine onderbrekingen in het grotere verhaal van de keizerlijke macht.
Boek: SPQR. Een geschiedenis van het Romeinse rijk