Oorlogen kosten doorgaans veel mensenlevens, maar de recente geschiedenis heeft laten zien dat indirect ook mensen hun leven er aan te danken kunnen hebben. Het bekendste voorbeeld is penicilline dat aan de basis stond van onze moderne antibiotica. In 1928 bij toeval ontdekt door de schotse arts Alexander Fleming (1881-1955), maar pas tijdens de Tweede Wereldoorlog tot medicijn ontwikkeld om de hoge sterfte aan bacteriële infecties in de militaire hospitalen een halt toe te roepen. Veel minder bekend is dat ook de eerste chemotherapie een toevalvondst was die men tijdens die oorlog deed en enkele jaren later de eerste mensen van kanker deed genezen.
Ironisch genoeg was het een chemisch wapen – tijdens de Eerste Wereldoorlog nog op grote schaal ingezet, maar in de Tweede Wereldoorlog ongebruikt gebleven – dat onderzoekers op het spoor bracht van een behandeling tegen een ziekte die voorheen nog als doodvonnis gold.
Chemische wapens
Hoewel D-Day in Normandië algemeen gezien wordt als het begin van de bevrijding van Europa waren de landingen van de geallieerden in Italië die een jaar eerder plaatsvonden eveneens een belangrijke mijlpaal in de ‘road to victory’. De hevige strijd die zich daar afspeelde is echter altijd in de schaduw blijven staan van de spectaculaire opmars die zich in het laatste oorlogsjaar door Frankrijk, België, Nederland en Duitsland voltrok, wat niet geheel terecht is. Dat heeft er ook toe geleid dat bepaalde aspecten van die Italië-veldtocht helemaal in de nevelen van de geschiedenis zijn verdwenen. Eén daarvan is het feit dat de geallieerden er rekening mee hielden dat de Italianen mogelijk chemische wapens tegen hen zouden gaan inzetten.
Met de gebeurtenissen van ’14-’18 nog vers in het geheugen hadden veel landen in aanloop naar de volgende oorlog hier voorraden van aangelegd en dan met name het zogenaamde mosterdgas. Men realiseerde zich echter wel dat het gebruik ervan dit keer veel grotere gevolgen zou hebben omdat het niet enkel meer in de vorm van granaten aan het front zou worden verschoten, maar ook met behulp van bommen uit vliegtuigen boven bevolkingscentra zou worden afgeworpen. Dit afschrikwekkende vooruitzicht heeft beide kampen er uiteindelijk van weerhouden om tot chemische oorlogsvoering over te gaan.
Dat de geallieerden voor wat betreft Italië hier niet helemaal zeker van waren, had te maken met de agressieve veroveringsoorlog die dat land in ’35-’36 tegen Abessinië (het huidige Ethiopië) had uitgevochten. Tot ontzetting van de wereldgemeenschap had Benito Mussolini (1883-1945) daarbij mosterdgas laten inzetten tegen de troepen van keizer Haile Selassie (1892-1975) en hoewel hij daar sindsdien van had afgezien, durfde het geallieerde opperbevel niet uit te sluiten dat hij er toch weer gebruik van zou maken nu zijn land en zijn positie direct bedreigd werden. Om die reden zorgde men ervoor dat de invasiemacht dit wapen eveneens achter de hand had, hetgeen op onverwachte wijze desastreus zou uitpakken.
Een bombardement
De strijd in de ‘laars van Italië’ was eind 1943 al weer enkele maanden gaande en tot grote opluchting zonder inzet van chemische wapens. Naast deze meevaller was het echter een grote tegenvaller dat na de afzetting van Mussolini (25 juli) en de gesloten wapenstilstand met het Italiaanse leger (8 september) de geallieerden nu te maken hadden met het Duitse leger dat een hardnekkige verdedigingsoorlog voerde.
De Luftwaffe liet zich eveneens niet onbetuigd, hoewel ze door het geallieerde luchtoverwicht gedwongen was om in het duister toe te slaan. Dat deed ze in de nacht van 2 december 1943 door de haven van Bari aan te vallen, die een belangrijke rol speelde in de bevoorrading van de Amerikaanse en Britse troepen. Zeventien schepen werden tot zinken gebracht of zwaar beschadigd en vele honderden bemanningsleden, militairen, maar ook burgers, lieten het leven. Ondanks de censuur drong het nieuws al snel door tot de Amerikaanse pers die vanwege de grote verliezen en het verrassingseffect al snel een vergelijking maakte met ‘Pearl Harbor’, vrijwel exact twee jaar eerder.
Wat echter wél voor hen geheim bleef was de toestand van de vele gewonden in het militair hospitaal van Bari. Die vertoonden een rode, ontstoken huid met blaren zo groot als ballonnen en oogleden die dusdanig opgezwollen waren dat ze niets meer konden zien. Het medisch personeel stond voor een raadsel en zeker toen enkele dagen later patiënten die voorheen nog in een redelijke conditie verkeerden plotseling begonnen te sterven.
Het gerucht verspreidde zich dat de Luftwaffe bommen met chemische inhoud zou hebben afgeworpen, maar in werkelijkheid hadden er tweeduizend van die bommen in het ruim van het Amerikaanse vrachtschip ‘John Harvey’ gelegen die door een voltreffer tot ontploffing waren gekomen.
Het was de Amerikaanse luitenant-kolonel Stewart Francis Alexander (1914-1991) die als eerste concludeerde dat het hier om blootstelling aan mosterdgas ging. Hij onderzocht waar de slachtoffers zich precies bevonden hadden en stelde vast dat dit binnen een straal van enkele honderden meters rond de ‘John Harvey’ was. Toen hij duikers de omgeving van het scheepswrak liet inspecteren ontdekten die fragmenten van een type 100-ponder dat binnen de US Airforce voor chemische oorlogsvoering bestemd was. Op 11 december presenteerde Alexander zijn rapport, dat echter direct het stempel top-secret kreeg. Het geallieerde opperbevel wilde aanwezigheid van chemische wapens in de nabijheid van het slagveld zowel voor het thuisfront als de vijand verborgen houden.
Onderzoek
Intern werd kolonel Cornelius P. (‘Dusty’) Rhoads (1898-1959), hoofd van de afdeling Chemical Warfare Service (CWS), op de hoogte gesteld van het ongeluk en ook hij besloot een onderzoek in te stellen, maar dan op medisch vlak. In het dagelijks leven was hij namelijk verbonden aan de afdeling oncologie van het New York Memorial Hospital en hem was iets eigenaardigs opgevallen aan het ziektebeeld van de slachtoffers in Bari.
Van de ruim zeshonderd mannen die waren blootgesteld aan het mosterdgas waren er tachtig overleden omdat hun lichaam was opgehouden met de aanmaak van witte bloedcellen. Rhoads realiseerde zich dat deze celdeling-remmende werking onder andere omstandigheden juist heilzaam zou kunnen werden, namelijk in de onderdrukking van tumorgroei bij kankerpatiënten. In 1945 wist hij twee topmannen van General Motors – Alfred P. Sloane (1875-1966) en Charles F. Kettering (1876-1958) – ervan te overtuigen om hier een modern laboratorium voor op te zetten. De onderzoekers van dit Sloane Kettering Institute kwamen er achter dat een stabielere vorm van mosterdgas, namelijk gebaseerd op stikstof (nitrogen mustard) in plaats van zwavel (sulfur mustard), inderdaad in staat was om de groei van kankercellen te stoppen.
In 1949 kwam onder de naam Mustargen het eerste medicijn beschikbaar dat dit ‘nitrogen mustard’ bevatte en succesvol werd ingezet voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoon, een vorm van schildklierkanker. Het betekende de doorbraak van een behandelingsvorm die bekend is komen te staan als chemotherapie en waarvan sindsdien vele varianten ontwikkeld zijn die ieder hun specifieke werking hebben. Naast operatie en bestraling hadden medici hiermee een nieuw wapen in handen om kanker te bestrijden. Het zou vervolgens meer dan een halve eeuw duren voordat er met de introductie van de immuuntherapie wederom zo’n doorbraak van formaat werd bereikt.