De fraaie en complete bundel Kabinetten, galerijen en musea, dik 500 pagina’s, voert de lezer langs 500 jaar geschiedenis van het verzamelen van natuurvoorwerpen en kunstartikelen. Het boek is chronologisch opgebouwd en zeer rijk geïllustreerd.
Het boek zoekt telkens de parallellen tussen enerzijds de praktijk van verzamelen en presenteren en anderzijds de ontwikkelingen in de natuurwetenschappen. Centraal staan de motieven die vorsten en particulieren hadden om verzamelingen aan te leggen, en ook de functie die deze verzamelingen vervulden.
Twee typen
Globaal zijn er, aldus Mieke Rijnders in de inleiding, twee typen verzamelingen te onderscheiden: de encyclopedische verzameling die in de zestiende en zeventiende eeuw domineerde, en de gespecialiseerde collecties die de kunst in de moderne tijd haar aanzien geven.
Het boek is verdeeld in twee secties die beide soorten verzamelingen ruimschoots dekken. Het eerste deel beslaat zes hoofdstukken over algemeen-encyclopedische verzamelingen tussen 1500 en 1800, terwijl deel twee in negen hoofdstukken ingaat op de gespecialiseerde kunst vanaf ongeveer 1750. De focus ligt in dit deel met name op natuurhistorische, etnografische, kunstnijverheids- en kunstmusea.
Deel I: algemene verzamelingen
In een bijdrage van Jaap van der Veen over vorstelijke en burgerlijke verzamelingen in de Nederlanden lezen we het volgende:
Onderzoek naar Antwerpse inventarissen die tussen 1565 en 1585 werden opgemaakt, wees uit dat het aantal schilderijen in de bestudeerde huishoudens gemiddeld ongeveer elf bedroeg. Een groot gedeelte had Bijbelse onderwerpen. De vele voorstellingen van Maria en heiligen in de huizen van Antwerpse katholieken getuigen ervan dat vanaf de zestiende eeuw de devotie meer en meer geïndividualiseerd raakte. (118)
Bovengenoemd voorbeeld laat een van de functies van de verzamelingen zien: religieuze devotie. Maar er waren ook andere motieven, zoals bij Nederlandse landvoogden. Zij verzamelden schilderijen en Aziatisch porselein om zichzelf een internationale allure te verschaffen. Andere motieven die in het eerste deel van het boek aan bod komen zijn – in de mooie bijdrage van Klaas van Berkel – het wetenschappelijke motief: instituties verzamelden artefacten en natuurlijke voorwerpen om onderzoek te kunnen doen.
Deel II: specialistische musea
In het tweede deel staan de meer specialistische musea centraal, die in de achttiende eeuw opkwamen. Debora J. Meijers toont aan dat de presentatie van collecties in (kunst)musea steeds systematischer werd, terwijl Ellinoor Bergvelt een fraai artikel levert over Nederlandse nationale kunstmusea.
Nuttig is, ten slotte, het stuk van Fieke Konijn. Zij beschrijft hoe kunstmusea zich na 1945 ontwikkelden. Allereerst was sprake van een verregaande internationalisering van de kunst en een sterke beïnvloeding over grenzen heen. Voorts werden de indeling en presentaties meer provocerend: musea lieten de chronologische lijn vaker los en kozen voor provocerende indelingen. Een nieuwe ontwikkeling was, ten derde, dat architecten en vormgevers op grote schaal bij de museumindeling en -opzet betrokken waren.
Slot
De imposante bundel Kabinetten, galerijen en musea is een aanrader voor iedereen die werkzaam of betrokken is bij een museum of kunstinstelling. Dit boek beschrijft de complete vroegmoderne en moderne geschiedenis van verzamelingen en kunstvoorwerpen. Talloze kunstmusea en instellingen komen aan bod, zoals de National Gallery in Londen, het Louvre in Parijs, Musée National d’Art Moderne in het Centre Pompidou te Parijs, het Museum of Modern Art in New Yorken natuurlijk ook het rijksmuseum en Stedelijk Museum in Amsterdam.
Het boek is niet alleen nuttig als naslagwerk, maar ook als wetenschappelijke verwijsbron. De tekst is namelijk voorzien van talloze voetnoten en van een beknopte, beredeneerde literatuurlijst.