Het Judendurchgangslager Westerbork in Drenthe was in 1939 opgericht als een opvangkamp voor gevluchte Joden uit Duitsland. Cynisch genoeg nam de Duitse bezetter het kamp in de zomer van 1942 over en gebruikte het om de Nederlandse Joden zo geruisloos mogelijk af te voeren richting de vernietigingskampen. Verantwoordelijk voor deze aftocht was vooral kampcommandant Albert Konrad Gemmeker (1904-1982). Deze nationaalsocialistische modelmanager stond onder kampingezetenen bekend als een vriendelijke Duitser. Maar wie was deze man echt, en wat wist hij allemaal over de Endlösung?
Lotte Bergen maakt in haar biografie duidelijk dat Gemmeker niet zo netjes was als hij zich voordeed. Gemmeker, die altijd volhield ‘es nicht gewusst zu haben’ en zei dat hij slechts bevelen uitvoerde, had zwaarder gestraft moeten worden dan de tien jaar cel waartoe hij na de oorlog werd veroordeeld. Van die celstraf zat Gemmeker overigens slechts een klein deel uit. In 1951 werd hem, naar aanleiding van de troonsbestijging van Juliana, gratie verleend.
De opbouw van Bergens biografie is logisch en overzichtelijk. Na een korte inleiding – waarin ze laat zien dat de persoon Gemmeker in boeken over Westerbork onderbelicht is gebleven – begint ze met een korte geschiedenis van het kamp Westerbork. Op 9 oktober 1939 gingen de deuren van het kleine kamp open voor Joods-Duitse vluchtelingen. Al vanaf de machtsovername van Adolf Hitler in 1933 probeerden veel Joden naar Nederland te vluchten, maar de ontvangst was allesbehalve hartelijk. Vaak stuurden grensposten hen terug naar het land van herkomst. De Nederlandse regering stelde in 1938 zelfs zeshonderd extra grenswachten aan om illegale Joodse vluchtelingen tegen te houden bij de grens. Na uitgebreide Kamerdebatten in 1939 kwam er uiteindelijk toch een kamp, mede vanwege de Duitse inval van Polen.
Voordat Gemmeker de leiding kreeg over Westerbork, zaten er kort twee andere directeuren aan het roer. Vanwege hun wreedheid en onbeheerste gedrag werden deze twee directeuren al gauw de laan uit gestuurd. Gemmeker pakte het anders aan. Hij vormde Westerbork om tot een ‘modelkamp’, met alles erop en eraan: een kampwinkel, een ziekenhuis (“de grootste in Europa met de beste chirurgen”), een joodse school voor de kleintjes, psychologen voor wie die nodig had, cabaret, sport en spel.
Het tweede hoofdstuk gaat over het opmerkelijke, schijnbaar tegenstrijdige gedrag van Gemmeker: hij was een nazi, maar deed zich voor als een gentleman en ging meestal vriendelijk met de kampingezetenen om. In de woorden van een ooggetuige ‘schopte Gemmeker de Joden niet naar Polen, maar lachte hij ze naar Polen’. Kampbewaarders die zich misdroegen, ontsloeg Gemmeker of plaatste hij over. De opgesloten Joden noemde hij niet denigrerend ‘Joden’, maar ‘kampingezetenen’. Opmerkelijk was bijvoorbeeld Gemmekers genegenheid voor een zekere Michieltje, een te vroeg geboren Joodse baby’tje. Gemmeker kwam regelmatig bij het hummeltje kijken en liet zelfs een couveuse voor hem uit Groningen halen. Uiteindelijk, toen het jongetje zes pond woog, moest hij toch op de trein.
De volgende hoofdstukken werken naar een climax toe. Hoofdstuk 3 beschrijft Gemmekers levensloop en hoofdstuk 4 draagt bewijzen aan voor het feit dat Gemmeker wist van de Endlösung. Het daaropvolgende gedeelte geeft twee mogelijke verklaringen voor Gemmekers gedrag.
De bewijzen dat Gemmeker wist van het lot van de Joden zijn overtuigend. Zelf beweerde hij dat hij hen slechts doorstuurde naar werkkampen. Maar waarom organiseerde hij – zoals de historici Jacques Presser en Lou de Jong al eerder constateerden – in februari 1944 dan zelf een ‘ziekentransport’ naar Auschwitz, terwijl zijn eigen ziekenhuis in Westerbork zo geavanceerd was? Gemmeker wist dat er op elk transport onderweg mensen stierven. Waarom stopte hij de treinen dan zo vol? Waarom werden bejaarden, maar ook baby’s van amper enkele maanden oud naar het oosten gestuurd, terwijl ze natuurlijk niet zouden kunnen werken?
Voorts had Gemmeker voortdurend contact met allerlei hoge nazi’s die later toegaven dat ze wisten wat er in Auschwitz of Theresienstadt gebeurde. En waarom stuurden de arbeiders in het oosten nooit eens een kaartje of brief naar de achterblijvers in Westerbork? Is het vreemd dat er in het kamp geruchten rondzongen dat ze niet meer in leven waren? Vragen roept ook het voorval op van een ernstig verzwakte vrouw die Gemmeker vlak voor het vertrek van de trein smeekte om haar kleine, zieke kindje in Westerbork te laten. Gemekker hield niet van dit soort gemekker en liet zich ontglippen dat ‘das Kind doch sterben muss’. Het zieke kindje moest en zou naar het oosten gaan.
Bergens conclusie is aannemelijk: dat Gemmeker precies wist wat hij deed. De psychologie leert dat mensen in de situatie waarin veel Duitse nazi’s verkeerden, om zichzelf te vergoelijken, dikwijls versluierend gedrag gaan vertonen. Gemmeker wist wat de kampingezetenen te wachten stond en probeerde ze daarom in Westerbork nog enigszins menselijk te behandelen. Zo suste hij zijn slechte geweten.
Lotte Bergen had in haar conclusie nog kunnen toevoegen dat Gemmekers gedrag waarschijnlijk – naast met zijn persoonlijkheid – ook samenhing met de opdracht van zijn superieuren. Gemmekers voorgangers waren immers wegens hun opzichtige wangedrag ontslagen. Eentje was zelfs overgeplaatst naar het Russische front, niet de fijnste plek om je carrière af te bouwen. Gemmeker moest het dus anders aanpakken: op een tactische manier zorgen voor een geruisloze uittocht van de Joden uit Nederland. Gemmeker kreeg niet voor niets van de nazitop een hoge onderscheiding als beloning voor het werk dat hij in Westerbork had gedaan. Hij had een moordbaan en voerde die zo onopvallend mogelijk, en dus perfect, uit. Juist dit gegeven – de klaarblijkelijke gewetenloosheid en koele berekendheid waarmee Gemmeker opereerde – maakt dat hij een zwaardere straf opgelegd had moeten krijgen.
Boek: Commandant van Westerbork – Lotte Bergen
Lees ook: Kamp Westerbork – Nederlands concentratiekamp