‘Ik bin efkes nei de kapper’
Dertien over drie was het toen het zakhorloge stopte met tikken. Het riviertje de Potmarge drong de kast met tandwielen binnen. Vertraagde ze, stopte ze. De heldere achtergrond van de wijzerplaat vermengde zich met het koude, zwarte water.
‘Ik bin efkes nei de kapper,’ schreef Reinder Brolsma aan zijn vrouw, die haar middagdutje deed. Het was een bewolkte vrijdag in de herfst van 1953. Af en toe voelde hij tijdens zijn wandeling de regen, maar dat weerhield hem er niet van om verder te gaan.
De onrust van de voorbije weken dreef hem door Leeuwarden, maar ook net daarbuiten, naar het dorp Goutum, waar hij tot voor kort met zijn vrouw had gewoond. Het verre zicht over de landerijen kon hem niet meer kalmeren. Realiseerde hij zich die middag dat de nieuwe seniorenwoning in het Sint Anthony Gasthuis nooit als thuis zou gaan aanvoelen?
Op de terugweg liep hij langs de oever van de Potmarge. Aan een van de steigers lag een roeiboot. Zijn oude benen stapten aan boord. De overjas spande om zijn schouders toen hij het besluit in beweging zette. Reinder Brolsma voer weg, de middag in. Tot dertien over drie.
‘In koud, zwart water’
Een aantal dagen na zijn vermissing vroegen de regionale kranten zich bezorgd af wat er met de Friese auteur Reinder Brolsma was gebeurd. Een ongeluk werd niet uitgesloten, mijn betovergrootvader was tenslotte al eenenzeventig jaar oud. Het verlossende nieuws dat een week later volgde, werd niet alleen in de provinciale pers gedeeld, maar ook in NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Standaard, Het Parool, Het Vrije Volk en De Telegraaf. Naast de ontwikkelingen in Indonesië en het oprukkende IJzeren Gordijn viel te lezen over de tragische vondst in een van de Friese wateren:
Reinder Brolsma overleden
[…] Maandagavond jl. vond men zijn overjas in een bootje, dat in het Nieuwe Kanaal dreef dicht bij Brolsma’s vroegere woonplaats Goutum. Eerst Vrijdag is de pijnlijke onzekerheid weggenomen: het stoffelijk overschot is thans uit het Nieuwe Kanaal gehaald. […] De overledene was een erkend Fries schrijver, met een gevoel voor humor in de zuivere betekenis van het woord.
Op zijn overlijden volgden talloze rouwadvertenties, in memoriams en uitvaartbeschrijvingen. In alle teksten werd gezwegen over de zelfdoding, maar ongetwijfeld deden de geruchten algauw de ronde. Zijn zelfgekozen verdrinkingsdood werd een collectief geheim, dat tot op de dag van vandaag leed opwekt bij zijn nabestaanden.
Nog niet eerder heb ik me verdiept in het leven van Reinder Brolsma, de bekende schrijver in onze stamboom. De succesverhalen over hem worden met trots verteld door zijn nageslacht, maar zodra het over zijn zelfdoding gaat, valt het stil.
Juist het taboe wekte mijn interesse. Wat voor verhaal gaat daarachter schuil? In de boeken die hij schreef, vind ik weinig antwoorden, maar in de Friestalige biografie die over hem verscheen staan wel enkele aanwijzingen. Die geeft bovendien een goed overzicht van Reinders levensloop.
Mijn betovergrootvader werd geboren in 1882 en groeide op in Stiens, een groot dorp vlak bij Leeuwarden. Zijn jeugd speelde zich af in een gezin met acht kinderen, van wie hij de jongste was. De eerste noemenswaardige uitgave van Reinders hand verscheen in 1903. Hij was toen eenentwintig jaar oud, maar het zou nog lang duren voordat hij met schrijven ook daadwerkelijk de kost verdiende. Reinder had daarom eerder al een opleiding tot huisschilder gevolgd.
En misschien liggen de ervaringen die hij opdeed als ferversfeint (schildershulp) – eerst in de buurt van Stiens en later door heel Nederland – wel ten grondslag aan de latere werken die hij zou schrijven. Regelmatig vormden de locaties waar hij eens de uilenborden herstelde, gevelstenen penseelde en koeienraampjes op maat sneed, het decor van zijn verhalen over de plattelanders van toen.
Reinder ontwikkelde zich tot een realistisch schrijver. Een die het leven van de grote en kleine boeren, de arbeiders en de landlopers optekende. Weliswaar verzonnen in de verhaallijn, maar levensecht in de karakters en de plaatsbepaling. Hij werd erom geroemd. In Friese literaire kringen, maar ook door de ‘gewone’ mensen op wie hij zo vaak zijn personages baseerde. Enkele van zijn werken werden vertaald naar het Nederlands en zelfs buiten de provincie ontving hij lovende kritieken.
De hoogtijdagen van Reinders schrijverschap overlapten de zwaarste tijden voor Nederland: de Eerste Wereldoorlog, het interbellum met een diepe economische crisis, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog. Geheel onverklaarbaar was zijn populariteit gedurende die periode niet. De focus van Reinders boeken lag op het platteland, op het volkse en op het Friese. Dat sloot aan bij de grote waardering voor de volkenkunde die tijdens de opmars van het nationaalsocialisme was ontstaan.
Vele Nederlandse schrijvers kregen vanaf 1941 een publicatieverbod opgelegd, tenzij zij zich aansloten bij de door de bezetter ingestelde Kultuurkamer. De meesten verkozen hun persvrijheid boven de zekerheid van inkomsten, maar mijn betovergrootvader deed dat niet en meldde zich wel aan. Een beslissing die hem later nog flink zou worden aangerekend.
Reinder voldeed aan de publicatiewensen en werd daarvoor beloond door het nationaalsocialistische departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Hij ontving de nieuwe Harmen Sytstra-prijs, een oorkonde die in 1941 voor het eerst uitgereikt zou worden. Een waardering voor het literaire Friese werk, ‘daar het een eerste symptoom is van een zich wijzigende opvatting van Holland t.o.v. de Friesche kultuur’.
Er werd tactisch gekozen voor een winnaar die zich weinig politiek uitdrukte. Reinder nam de prijs met genoegen aan. Ondanks zijn neutrale houding werd de prijsuitreiking één grote propaganda-uiting. In het programmaboekje werden de vele sprekers genoemd, net als het uitgebreide diner dat op de uitreiking volgde en de toneelavond die het feestelijke gebeuren afsloot.
Pas tegen het einde van de oorlog begon Reinder Brolsma in te zien dat hij zich aan de verkeerde kant had geschaard. Hij gaf toe er de eerste twee oorlogsjaren pro-Duitse gevoelens op na te hebben gehouden. Uiteindelijk was hij bijgedraaid, al bleek dat in de ogen van sommige collega’s te laat en onvergeeflijk.
Reinder keek uit naar de bevrijding, maar maakte zich tegelijkertijd zorgen over de tijd die zou komen. Vooral in deze periode kreeg hij last van psychische problemen. Hoewel het logisch lijkt om zijn zielsleed te wijten aan een schuldgevoel of aan eerverlies, bleef ik toch benieuwd of er meer speelde. Aarzelend vroeg ik daarom mijn oma naar meer informatie rondom de zelfdoding van Reinder Brolsma. Het was de eerste keer dat ik de donkere kant van onze voorvader aanstipte. Zelfs na zeventig jaar bemerkte ik de weerstand die het opriep toen ik een poging waagde. Het gesprek verliep stroef en de sfeer was ongemakkelijk.
In eerste instantie vertelde mijn oma dat er maar weinig bekend is over Reinders mentale problemen:
Er werd eigenlijk nooit zo over gesproken.
Maar ze herinnerde zich nog wel de spanning in het gezin toen haar opa vermist raakte. Ze was nog maar zeven jaar, maar de week waarin haar vader naar zíjn vader zocht maakte indruk. Vooral het slechte nieuws dat ze kregen, een vrijdag later. Aan de keukentafel zag ze hoe haar vader zijn hoofd op zijn armen liet rusten. ‘Ik tink dat hy doe goelde’ (Ik denk dat hij toen huilde), zei ze.
Die herinnering leek het enige aanknopingspunt, maar een paar dagen later kwam mijn oma erop terug. Ze was de kast gaan doorspitten en had een ingebonden mapje gevonden. Het ging om een bundel aantekeningen van haar ouders, die van 5 januari 1938 tot 8 maart 1950 een dagboek bijhielden. Er scheen ook iets over de psychische staat van Reinder in te staan, hintte ze.
Al bladerend door het Memoriael viel mijn oog op een passage uit september 1944. Er werd geschreven over twintig Duitse soldaten in het dorp, over de aankoop van zes kilo aardappelen, maar ook over de gesteldheid van vader Reinder Brolsma:
“Heit is tige siik west – oan ’t hart – en nou senuwen. Is by 3 dokters en in magnetiseur. Kin my net bigripe det in minsk him sa bang for de dea meitsje kin. (Vader is erg ziek geweest – last van z’n hart – en nu de zenuwen. Loopt bij 3 dokters en een magnetiseur. Kan mij niet voorstellen dat een mens zo bang voor de dood kan zijn.)
Was het een doodsangst die de zenuwen van Reinder Brolsma hevig beroerde? Naast drie artsen in het reguliere zorgaanbod kozen ze er ook nog eens voor om een magnetiseur – een genezer die via handoplegging de energieën weer in balans hoopt te brengen – bij de problematiek te betrekken.
Of de therapie Reinder geholpen heeft, blijft onduidelijk. Verdere beschrijvingen in het dagboek ontbreken, maar inmiddels had mijn oma nog meer persoonlijke documenten uit het verleden opgediept. Dit keer ging het om een compilatie van briefwisselingen tussen Reinder, zijn vrouw en hun dochter.
De fragmenten beginnen in de tweede week van januari 1951, bijna zes jaar na de bevrijding. Reinder Brolsma wist inmiddels dat hij geen juridische consequenties meer zou ondervinden van zijn opstelling in oorlogstijd. Toch moet hij het maatschappelijke oordeel als een zware last met zich mee hebben getorst. Want terwijl de Nederlandse bevolking de oorlogsjaren achter zich probeerde te laten door zich over te geven aan de wederopbouw van het land, leek mijn betovergrootvader almaar dieper in zichzelf weg te zinken. Zijn vrouw zag het met lede ogen aan en schreef:
Het is de vraag in hoeverre de mentale problemen van Reinder Brolsma op begrip konden rekenen. Uit de brieven van zijn vrouw kwam naar voren dat ze geen van beiden wisten wat hem precies mankeerde. Zij schreef over elektroshocks, over injecties, over het meten van temperatuur, over nachtelijke paniek, maar een oorzaak of een diagnose bleef onbekend.
Het moet een verwarrende tijd zijn geweest voor het gezin. In een van de weinige fragmenten afkomstig van Reinder Brolsma zelf richtte hij zich tot zijn dochter. Voor het eerst las ik persoonlijke woorden van mijn betovergrootvader, al was het niet zijn treffende, literaire manier van schrijven. Dit korte bericht leek een aaneenrijging van onzekerheden:
Maar de beterschap waar hij zo naar verlangde, bleef uit. Op 29 april 1951 schreef zijn vrouw een brief aan haar dochter met ‘niet zulk best nieuws’. Reinder was de avond ervoor op zijn fiets aangereden door een auto en lag met een hersenschudding in het ziekenhuis. In de berichtgeving werd de toedracht van het ongeluk niet vermeld, maar misschien hadden de slapeloze nachten en de depressieve gevoelens die eerder aan bod kwamen er iets mee te maken gehad.
Vooral met die gedachte in het achterhoofd las ik met verbazing dat de ziekenhuisopname positief uitpakte. Niet alleen fysiek herstelde mijn betovergrootvader, ook geestelijk werden er stappen gemaakt. Reinders vrouw vermeldde dat zenuwarts Scheltema een schokkuur had voorgeschreven. Reinder moest daarvoor een maand langer in het ziekenhuis blijven.
Voorafgaand aan de kuur werd hij telkens onder verdoving gebracht, maar nadien ontwaakte hij met hoofdpijn. Reinder vond het verschrikkelijk en wilde daarom later niet nogmaals zo’n behandeling ondergaan. De kosten voor de shocktherapie werden voor eigen rekening gehouden; 300 à 400 gulden.
Ook al was dat een behoorlijke investering en hield mijn betovergrootvader een slechte ervaring over aan de elektroshocks, toch hadden ze effect en voelde hij zich beter worden. De compilatie van brieffragmenten eindigde op 2 juli 1951, met een bericht van Reinder Brolsma zelf. Zijn toon was optimistisch:
Even leek het beter te gaan. Het jaar 1952 verliep relatief rustig in huize Brolsma. Reinder was zeventig geworden en ontving veel felicitaties, ook vanuit literaire kringen. Zijn dochter, die de briefwisseling optekende, woonde in Rotterdam met haar gezin. Haar vader miste haar erg. Zo nu en dan was hij meer dan ‘mankelyk’ (melancholisch). Vooral in de winter van dat jaar, toen een griep zijn vrouw lange tijd kwelde. Ze kregen een huishoudster, maar ondanks de hulp noemde Reinder de situatie ‘een kleine dood’.
Met het idee dat de droevige decembermaand weer voorbij zou gaan, schreef hij aan zijn dochter: ‘Onze barometer gaat gelukkig vooruit en de zeevogels komen terug – weg met de winter.’
Desondanks beletten de typische ouderdomskwaaltjes het hun steeds meer om activiteiten te ondernemen. De kring werd kleiner; familie en vrienden overleden. Met het oog op hun eigen toekomst vond vrouw Brolsma het in de zomer van 1953 tijd om hen aan te melden bij het Sint Anthony Gasthuis in Leeuwarden.
Door de lange wachtlijst voor het bejaardenhuis zou de verhuizing vast nog een paar jaar op zich laten wachten, zo dachten ze, tot groot geluk van mijn betovergrootvader. Hij was nog niet klaar om de weidse velden van Goutum te verruilen voor de kleine seniorenwoning in de stad. Wat Reinder niet wist, was dat het Sint Anthony Gasthuis zo’n gewaardeerd toekomstig bewoner niet lang wilde laten wachten. Per oktober 1953 kregen ze daarom al een woning toegewezen.
Slechts drie weken zou hij er verblijven, tot die bewolkte herfstdag in november waarop mijn betovergrootvader zichzelf verdronk in het water van de Potmarge. De gedachtes die hem dreven tot zijn fatale beslissing zal ik nooit kunnen reconstrueren, want hoewel Reinder Brolsma veel sprak en schreef, hield hij zijn persoonlijke leed liever buiten beschouwing.