De eerste Staten-Generaal (1464)

Het Huis van Thorbecke – Arnout van Cruyningen
7 minuten leestijd
Vergaderzaal van de Staten-Generaal in het stadhuis van Brugge.
Vergaderzaal van de Staten-Generaal in het stadhuis van Brugge. (CC BY-SA 3.0 –PMRMaeyaert– wiki)
In 1848, een jaar vol revolutionaire onrust in Europa, werd onder aanvoering van de liberaal Johan Rudolph Thorbecke de Nederlandse grondwet ingrijpend gewijzigd. Deze herziening legde de basis voor het huidige parlementaire stelsel. In het pasverschenen boek Het Huis van Thorbecke neemt historicus Arnout van Cruyningen de lezer mee op een reis door de parlementaire geschiedenis van Nederland. De nadruk ligt daarbij op de grondwetsherziening van 1848 en de daaropvolgende ontwikkelingen, al wordt de voorgeschiedenis niet over het hoofd gezien. Op Historiek een fragment uit een tijd láng voor de grondwet, toen de ‘Staten Generaal’ voor de eerste keer samenkwamen in Brugge.


Onder Bourgondiërs en Habsburgers

In 1464, het ‘geboortejaar’ van de Staten-Generaal, werden de Nederlanden geregeerd door Filips III (bijgenaamd ‘de Goede’), hertog van Bourgondië. De Bourgondische hertogen stamden uit het huis Valois, een tak van het Franse koningsgeslacht Capet. Zij voerden een succesvolle uitbreidingspolitiek en verwierven in de late Middeleeuwen door huwelijk, aankoop, verovering en vererving de meeste graafschappen en hertogdommen die samen de Nederlanden vormden. Hertog Filips de Goede, die in 1419 opvolgde, zette deze politiek voort. Hij voegde onder meer Brabant en Holland toe aan zijn bezittingen en probeerde het bestuur te centraliseren. Zo stelde hij een ‘Grote Raad’ en een kanselier aan, die hem moesten bijstaan in het algemeen bestuur, en benoemde hij in de diverse gewesten stadhouders als zijn vertegenwoordigers.

De verkiezing van zijn bastaardzoon David tot bisschop van Utrecht versterkte Filips’ machtspositie in de Nederlanden, destijds de ‘landen van herwaerts over’ oftewel ‘pays de par deça’ genoemd.

Standen/Staten

In al die landen ontstonden vroeg of laat mechanismen om de macht van de landsheer in toom te houden. De landsheer kon zijn bewind niet voeren zonder enige vorm van instemming van degenen over wie hij regeerde. Vooral als er geld nodig was, riep hij vertegenwoordigers van zijn onderdanen samen. Die vertegenwoordigers waren de drie zogeheten standen of stenden: de hoge geestelijkheid, de adel of ridderschap en als derde stand vertegenwoordigers van de steden. De Franse benaming é(s)tats werd vertaald met ‘Staten’, en die aanduiding leeft tot op de huidige dag voort in de namen van Nederlandse staatsinstellingen (Staten-Generaal, Provinciale Staten, Staten van Caribische landen van het Koninkrijk).

De drie middeleeuwse standen verenigd in een initiaal; van links naar rechts: geestelijkheid, adel en boerenstand.
De drie middeleeuwse standen verenigd in een initiaal; van links naar rechts: geestelijkheid, adel en boerenstand.
De standenvergadering had niet in alle hertogdommen en graafschappen precies dezelfde vorm, maar overal domineerde de adel, die ook de belangen van de boeren moest behartigen. Adellijke vertegenwoordigers behoorden tot een oud geslacht met omvangrijke grondeigendommen in het gewest, of bezaten op zijn minst een heerlijkheid. De geestelijke stand werd meestal vertegenwoordigd door de prelaten van grote abdijen; leden van bedelorden en lagere geestelijken kwamen niet in aanmerking. De ‘derde stand’ bestond in feite uit vertegenwoordigers van het gegoede stadspatriciaat, de handeldrijvende burgerij.

In principe kwamen de Staten slechts bijeen op bevel van de landsheer, die hen meestal opriep om te onderhandelen over beden en subsidies. Beden waren verzoeken aan de onderdanen van een of meer gewesten om financiële tekorten bij te passen, terwijl het bij subsidies ging om buitengewone beden voor bepaalde, welomschreven doeleinden. De vaststelling van de grootte van de bedragen, de instemming met de beden, groeide uit tot een belangrijk pressiemiddel in handen van de Staten. Aan hun instemming met de financiële verzoeken, die voor de vorst onmisbaar waren en bij ontoereikende inkomsten steeds vaker moesten worden gedaan, konden de Staten politieke voorwaarden verbinden en daarmee een zekere inspraak verwerven in het regeerbeleid.

In samenhang met de politiek van de hertog van Bourgondië namen de onderlinge contacten tussen de door hem geregeerde staten toe en kregen sommige landen meer oog voor gemeenschappelijke belangen. Gezamenlijke vergaderingen van vertegenwoordigers van verschillende Staten pasten in deze ontwikkeling en vonden nu en dan plaats.

De eerste Staten-Generaal

Een bijeenkomst die begin 1464 in Brugge werd belegd, was echter veel omvangrijker en betrof zaken die het geheel van de Bourgondische gewesten aangingen. Deze vergadering van gedeputeerden van de Staten van alle landen van Filips de Goede wordt dan ook met recht beschouwd als de eerste bijeenkomst van (de) Staten-Generaal, hoewel die term toen nog niet in zwang was. Het is verleidelijk om deze gebeurtenis te zien als een bewust gezette, logisch volgende stap in het door de Bourgondiërs geleide proces van eenmaking van de Lage Landen. De Staten-Generaal zijn echter niet gesticht maar ontstaan. Het initiatief voor een bijeenkomst in Brugge op 9 januari 1464 ging ook niet uit van Filips de Goede maar van enkele ongeruste Hollandse steden. De hertog wist hun nogal revolutionaire actie evenwel vaardig om te buigen tot een reguliere landsheerlijke bijeenroeping. Een en ander vloeide niet voort uit weloverwogen politieke beslissingen maar hing samen met dringende problemen en omstandigheden.

Filips de Goede, met de keten van de Orde van het Gulden Vlies
Filips de Goede, met de keten van de Orde van het Gulden Vlies – Naar Rogier van der Weyden
Filips de Goede liep al jarenlang rond met plannen voor een kruistocht tegen de ‘Turken’ (Ottomanen). In zijn tijd waren de kruistochten eigenlijk al ondernemingen uit het verleden; de laatste kruistocht had in 1271-1272 plaatsgevonden en was reeds kleinschaliger geweest dan eerdere versies. Maar de verovering van Constantinopel in 1453 door de Ottomaanse sultan Mehmet II blies het oude kruisvaardersideaal nieuw leven in. Constantinopel was dan ook niet zomaar een plaats maar een krachtig symbool van het christelijke Avondland, de naar keizer Constantijn genoemde hoofdstad van het Byzantijnse Rijk.

De val van Constantinopel bezegelde de ondergang van dat rijk en schokte heel Europa. Sultan Mehmet II had van de machtige kathedraal Hagia Sophia (‘Kerk van de Heilige Wijsheid’) onmiddellijk een moskee gemaakt en de triomf van de islam gevierd. Paus Calixtus III en zijn opvolger, paus Pius II, waren ervan overtuigd dat deze islamitische verovering een bedreiging vormde voor de gehele christenheid en moest worden bestraft. Met alle macht probeerde de paus de christelijke vorsten te bewegen tot een kruistocht tegen het Ottomaanse gevaar.

De meeste heersers hadden zo hun aarzelingen en bedenkingen bij een dergelijke onderneming. Hertog Filips de Goede toonde zich echter gevoelig voor de pleidooien van de paus. Sinds 1454 liet de gedachte aan de herovering van Constantinopel hem niet meer los en smeedde hij plannen voor een kruistocht tegen Mehmet en de zijnen. De hertog deed plechtige beloften en nadat de inmiddels tegen de zeventig lopende Filips in 1463 van een ernstige ziekte was hersteld, leek hij de laatste kans te grijpen om zijn gelofte eindelijk gestand te doen.

“De bijeenkomst geldt als de eerste vergadering van de Staten-Generaal, maar werd nog niet zo genoemd. De benaming ‘Staten-Generaal’ zou nog bijna honderd jaar op zich laten wachten.”

Filips’ kruistochtplannen, die hij in overleg met paus Pius II maakte, namen steeds vastere vormen aan en raakten ook in de Nederlanden bekend. Een mogelijk vertrek van Filips om oorlog te voeren tegen de Turken wekte onrust, ook omdat de verhouding van de hertog met zijn zoon en vermoedelijke opvolger Karel, die de titel graaf van Charolais droeg, ronduit slecht was. De onderdanen kregen lucht van de regeling van het bestuur die Filips tijdens zijn afwezigheid had voorzien. Het bewind over de meeste gewesten zou worden toevertrouwd aan de invloedrijke edelman Jean de Croÿ, die door Karel werd gehaat, terwijl het bestuur van Holland en Zeeland in handen zou komen van de Engelse koning Edward IV.

Deze voornemens maakten de Hollandse en Zeeuwse steden zenuwachtig. Zij kwamen begin december 1463 bij elkaar in Den Haag en vroegen in een brief aan het stadsbestuur van Brugge afgevaardigden van steden uit de verschillende gewesten bijeen te roepen om over de plannen van de hertog en de onzekere positie van de troonopvolger te beraadslagen. Brugge reageerde positief op het Hollandse initiatief en de datum voor een bijeenkomst van stedelijke afgevaardigden werd vastgelegd op de maandag na Driekoningen, 9 januari 1464.

Filips de Goede, die hiermee voor voldongen feiten werd gesteld, besloot de ongebruikelijke actie een landsheerlijke draai te geven. Hij riep zelf de vertegenwoordigers van de drie standen van al de door hem geregeerde gewesten bijeen op diezelfde 9 januari 1464 te Brugge. In een brief gaf de hertog lucht aan zijn verbolgenheid over het eigenmachtige optreden van de steden. Het was in zijn ogen een geweldige aanmatiging geweest; het recht de onderdanen bijeen te roepen kwam alleen hem toe, ‘als uw vorst en heer’, en niemand anders.

Het Stadhuis te Brugge.
Houtgravure Johann Georg Hechler naar tekening van Victor de Doncker, 1873. (Rijksmuseum, Amsterdam)
Het Stadhuis te Brugge. Houtgravure Johann Georg Hechler naar tekening van Victor de Doncker, 1873. (Rijksmuseum, Amsterdam). Uit: Het Huis van Thorbecke
De bijeenkomst, die inderdaad op 9 januari begon in het stadhuis van Brugge en tot medio februari zou duren, geldt zoals reeds opgemerkt als de eerste vergadering van de Staten-Generaal, maar werd nog niet zo genoemd. De benaming ‘Staten-Generaal’ zou nog bijna honderd jaar op zich laten wachten. In een rekening van de stad Brugge werd de bijeenkomst van januari/februari 1464 aangeduid als een vergadering van de vier leden van Vlaanderen ‘metten Staten vander lande van onsen gheduchten heere van harwaerts over’.

Later werden dergelijke vergaderingen officieel aangeduid als ‘algemene vergadering (assemblée générale) van de Staten van alle landen van herwaarts over’. Hoe de bijeenkomst ook genoemd werd, de gewichtige politieke kwesties die samenhingen met de positie van de troonopvolger werden in elk geval besproken. Het kwam op 12 februari tot een formele verzoening tussen vader Filips en zoon Karel. De hertog en zijn erfgenaam zegden de Staten zelfs dank voor hun inspanningen en bemoeienissen, en betuigden spijt over het verleden. De verhouding tussen vader en zoon bleef echter gespannen, totdat Karel, graaf van Charolais, op 27 april 1465 tijdens een plechtige bijeenkomst van de Staten-Generaal te Brussel officieel werd erkend en bevestigd als wettige erfgenaam van de landsheerlijke waardigheden.

Het Huis van Thorbecke. De geschiedenis van de parlementaire democratie - Arnout van Cruyningen
Het Huis van Thorbecke – Arnout van Cruyningen
Dat de hertog bijeenkomsten van de Staten van al zijn landen nuttig vond, bleek uit het feit dat hij na de eerste vergadering onmiddellijk een nieuwe belegde, in maart 1464. Zolang maar duidelijk was dat zulke samenkomsten afhankelijk waren van de wil en het initiatief van de vorst. De vergadering in april 1465, waarin Karel de Stoute als erfgenaam werd erkend, was de eerste zitting van de Staten-Generaal waarin de hertog ook om geld vroeg. In beginsel richtte de landsheer financiële verzoeken aan de gewestelijke Staten afzonderlijk, en dat veranderde voorlopig niet, maar het bleek zinvol om wensen omtrent geldelijke steun ook in de gezamenlijke bijeenkomsten kenbaar te maken.

Van de plannen voor de kruistocht kwam overigens niets terecht, ook door de steeds slechter wordende gezondheid van Filips de Goede. Paus Pius II had zich in 1464 uiteindelijk zelf naar Ancona begeven om de troepen die zich daar verzamelden aan te vuren, maar overleed kort na zijn aankomst. Onder zijn opvolgers werden geen kruistochtplannen meer beraamd.

Boek: Het Huis van Thorbecke. De geschiedenis van de parlementaire democratie – Arnout van Cruyningen

Arnout van Cruyningen (1960), historicus, auteur en vertaler. Studeerde geschiedenis aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. publiceerde onder meer boeken over het Huis Oranje-Nassau en de Nederlandse geschiedenis.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×