Sommige dingen zijn tijdloos. Neem bijvoorbeeld levenscrises. In ons tijdvak van dure woorden en flashy termen spreekt men in die context van midlifecrisissen, burn-outs, dysthyme stoornissen, et cetera. In vroeger tijden werd veeleer gebruik gemaakt van beeldtaal, van allegorieën om moeilijke periodes in een mensenleven te omschrijven. Mensen wendden zich tot hogere machten. Om die te bereiken moesten ze diep in zichzelf graven, hun demonen onder ogen komen, afzien, zichzelf kastijden, een geestelijke tocht door de woestijn maken.
De diepgang van de vaak plastische omschrijvingen die in vroeger tijden aan de orde waren, is aan het begin van de eenentwintigste eeuw voor een groot deel teloor gegaan. Wat ons rest zijn van alle leven ontdane klinische beschrijvingen en diagnostische termen. Beeldtaal maakte plaats voor DSM-definities en diagnostische criteria vervingen de met betekenis doordrongen beschrijvingen van ziektebeelden. Een barokke wereld, bevolkt door allerlei wezens, maakte plaats voor een minimalistische ruimte zonder verhaal.
Dante Alighieri
Vijfendertig jaar oud was de Florentijnse dichter Dante Alighiero degli Alighieri (1265-1321), toen hij in het jaar 1300 zijn reis doorheen de Hel (Inferno), over de Louteringsberg (Purgatorio) en door de Hemel (Paradiso) maakte. Hij schreef de gebeurtenissen uit die donkere levensperiode neer na 1307. Zelf gaf hij zijn werk (dat uit voornoemde drie delen bestaat) de titel Comedia. In 1360 sprak die andere wereldberoemde Florentijnse dichter, Boccaccio, van La Divina Commedia (‘De goddelijke komedie’).1 Pas in 1555 werd de titel van Dante’s werk officieel La Divina Commedia, toen de Italiaanse drukker Gabriele Giolito de’Ferrari in Venetië een druk van het boek publiceerde in opdracht van Ludovico Dolce.
Wat Dante juist kwelde toen hij zijn meesterwerk schreef, is niet bekend. Sommigen gaan ervan uit dat hij depressief was, anderen gaan een stap verder en dichten hem suïcidale neigingen toe. Beide gaan nogal eens samen, dus wellicht hebben ‘sommigen’ en ‘anderen’ allebei gelijk.
Dante’s beschrijving van de Hel is tijdloos en universeel. Hoewel een heel groot deel gewijd is aan de contemporaine politiek en het ganse werk ‘christenheid’ ademt, zou Dante’s beschrijving van de hel (mocht dat mogelijk zijn, uiteraard) wellicht door zowel Sargon Van Akkad, keizer Tiberius, Johanna de Waanzinnige, Desiderius Erasmus, Winston Churchill en de triljoenen andere mensen die nimmer in de geschiedenisboeken terechtkwamen noch zullen -komen, worden herkend. Velen zullen de tocht door de Hel, de Loutering en het uiteindelijke bereiken van het Paradijs uit eigen ervaring herkennen. Levensgebeurtenissen, foute beslissingen, verlies: ze zijn van alle tijden en zijn democratisch, in die zin dat niemand ervan gevrijwaard blijft. Sommigen bevinden zich nog steeds in de Hel, of zijn bezig met boetedoening en loutering. Voor nog anderen eindigt alles in de Hel, omdat ze nooit meer toekomen aan de volgende stadia en zich van het leven beroven.
Dante’s eerste deel, Inferno, heeft zich altijd op meer belangstelling kunnen beroepen dan zijn twee vervolgdelen, Purgatorio en Paradiso. Waarmee dat te maken heeft is niet duidelijk. Misschien speelt de menselijke nieuwsgierigheid een rol. Of is vrees de voornaamste reden voor die bijzondere interesse in de Hel? Voelen mensen bijna intuïtief aan dat zonden begaan inherent is aan het leven? En dalen mensen wegens die reden, geleid door Vergilius en Dante, mee af in de hel, om te zien waaraan ze zich eventueel mogen verwachten, mócht de Hel alsnog bestaan? Of is het niet meer dan zuivere herkenning? Lezen mensen in Dante’s beschrijving hun donkere levensmomenten, vinden ze erin terug wat ze zelf niet met woorden kunnen weergeven?
Dante in de lappenmand
De persoonlijke kwellingen die Dante ervoer heeft hij minutieus neergeschreven in drieëndertig canti (gezangen) per deel (I, II en III), van elk honderd terzines (strofen van drie lijnen). Getallensymboliek was in de Middeleeuwen wat gratis wifi is voor ons: heel belangrijk. Drieëndertig is bijvoorbeeld het aantal jaren dat Jezus op aarde doorbracht). De beeldrijke taal, waaraan ik hierboven kort refereerde, komt bij het lezen van enkele stukken uit de Divina Commedia onmiddellijk tot uiting.
Op ’t midden van ons levenspad gekomen,
Kwam ik bij zinnen in een donker woud
want ik had niet de rechte weg genomen. (Uit: Inferno, 1, 1-12)
Het donkere woud waarover Dante spreekt, betreft de geestelijke crisis die hij doormaakt. Wanneer hij verderop in hetzelfde canto gewag maakt van ‘Een bitterheid die doodsnood ervaarde’, voel je als lezer de pijn die Dante zevenhonderd jaar geleden trof. En je begrijpt meteen waarom sommigen hem zelfmoordneigingen toedicht(t)en. Dante verschilde als Middeleeuwer niet zo heel veel van ons, eenentwintigste-eeuwers. Zijn gevoelswereld was even ontvankelijk voor de wisselvalligheden van het leven als die van zowat elke hedendaagse mens.
Lijden als loutering
Waarin Dante wél van ons verschilde, was zijn christelijk geloof. Net zoals ongeveer al zijn christelijke tijdgenoten geloofde hij in de christelijke heilsgeschiedenis. Die houdt in dat het lot van mensen bepaald wordt door God. Alles vindt zijn beslag tijdens het eindoordeel van de Heer zelf. De mens, die zwak is, dient zijn lijden deemoedig te dragen, zoals Christus zijn eigen kruis moest dragen. Dante’s tocht door de Hel is als een kruisdraging. Hij beséft ook dat hij zijn kruis moet dragen, het is zijn plicht als christen. En als het even meezit wordt zijn ziel gelouterd en kan hij het Paradijs binnentreden.
De tocht die Dante maakt door de drie gebieden uit het hiernamaals, maakt hij niet alleen. Hij wordt op zijn tocht door de Hel en over de Louteringsberg vergezeld door zijn favoriete Romeinse dichter, Vergilius. Als ongedoopte mag die laatste echter niet binnen in de hemel. Díé finale reis maakt Dante aan de hand van Beatrice, zijn muze. Zij leidt hem in het derde deel het Paradijs binnen.
Beatrice, de onbereikbare
Beatrice is gebaseerd op Beatrice Portinari, een Florentijnse koopmansdochter die geboren werd in 1266 en overleed in 1290. Dante had haar ontmoet tijdens zijn jeugdjaren. Ze woonde vlakbij. Er werd gezegd dat hij als jongeling Beatrice en haar moeder soms volgde naar de mis. Gewoon, om haar te kunnen zien. Omdat zowel Dante als Beatrice werden uitgehuwelijkt (wat toen traditie was in zakenfamilies), behoorde een relatie, laat staan een huwelijk, niet tot de opties.
Toen Beatrice trouwde met een rijke koopman en naar een verafgelegen stadsdeel van Firenze verhuisde, was Dante in de onmogelijkheid om haar nog (vaak) te zien. De weinige ontmoetingen met haar moeten evenwel een enorme indruk op hem hebben gemaakt. Uit zijn gedachten is ze in ieder geval nooit verdwenen. En het feit dat ze hem in de goddelijke komedie mag begeleiden doorheen het Paradijs spreekt boekdelen.
Inferno
De Hel wordt door Dante beschreven als bestaande uit negen kringen. Boven de poort die toegang biedt tot de Hel staan negen zinnen geschreven. De laatste zin luidt: Lasciati ogni speranza, voi ch’intrate (‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’). En daarmee is de toon gezet. Een uitgebreide omschrijving van de Hel zou in deze tekst te ver voeren. Niemand beter dan Dante zelf kan de lezer meegeven wat daar te verwachten valt. Enkele spoilers geef ik wel mee.
Nadat Dante, samen met Vergilius de toegangspoort tot de hel is doorgelopen, komt hij in een gebied terecht waarin de “onbeslisten” vast zitten. Dit gebied is nog niet de echte Hel. Het is een soort tussengebied-voor-twijfelaars. Deze lieden, die tijdens hun leven nooit konden kiezen tussen goed en kwaad, worden in dit niemandsland achterna gezeten door wespen. Onderwijl lopen ze eindeloos achter een banier aan.
Pas na dit gebied te hebben doorkruist, maakt Dante de oversteek over de rivier de Acheron (uit de Griekse mythologie). De veerman van dienst is niemand minder dan Charon, die overigens eerst weigert om Dante mee te nemen, aangezien die niet dood is. Op een of andere manier – Dante raakt bewusteloos – geraakt hij toch aan de overzijde. Daar wacht hem de buitenste (negende) kring van de Hel, het Limbo of Voorgeborchte. Enkele bekende figuren dralen daar, tot in de eeuwigheid: tal van ongedoopten, Plato, Socrates, Cicero, en ook Vergilius.
Beide heren doorkruisen de diepte van de Hel en dalen steeds verder af. De afdaling is in wezen een tocht naar de bodem, de diepe mentale put waarin Dante zich bevindt. En zoals dat gaat wanneer je je geestelijk erg slecht voelt, lopen koude rillingen quasi continue doorheen je lichaam. Je hebt het eerder koud dan warm. Voor ons lijkt dit bizar. De Hel wordt immers geassocieerd met een soort permanent draaiende smeltoven, toch?
Bevriezen in de hel
In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, werd de Hel in de Middeleeuwen vaak beschreven als een plaats van ijzige koude. Dit stemt ook meer overeen met wat mensen écht aanvoelen in zulke situaties. Angst, eenzaamheid en koude rillingen vormen namelijk bijna de heilige drie-eenheid van de melancholie. En dode dingen, in casu de ziel, voelen eerder koud aan dan warm.
Satan hemzelve bevond zich in die beschrijvingen van de Hel in de diepste en koudste laag, de Giudecca (‘Jodenput’) of Judasput. Dit is een groot ijsmeer, waarin Lucifer gevangen zit. En zit niet in elk van ons zo’n Lucifer gevangen in een ijsmeer?
Een ander opmerkelijk fenomeen dat Dante in de Hel constant tegenkomt, zijn contrapasso’s. Dit zijn, om het in hedendaagse terminologie uit te drukken, straffen ‘op maat’. Een voorbeeld hiervan zijn mensen die tijdens hun leven heel trots waren en die in de Hel loden kappen moeten dragen, zodat ze nederig naar de grond kijken. Nog een voorbeeld zijn waarzeggers of voorspellers. Die moesten met hun hoofd achterstevoren rondlopen, zodat ze niet meer vooruit konden kijken. En zo krijgt eenieder in de Hel de straf die hij verdient. (Tegenwoordig zegt men: ‘Karma is a b*tch!’)
Hoop
Dante’s Hel is een wrede plaats. Maar hij was niet verplicht om in die wrede plaats te blijven wegteren. Met andere woorden, hij had uitzicht op betere tijden. Dat uitzicht, dat doel, dat was het Paradijs. Want ná al die helse omzwervingen en ná de tocht over de Louteringsberg, is er de mogelijkheid om het Paradiso binnen te gaan. Het is te zeggen, levende mensen kunnen gedurende hun leven kiezen tussen goed en kwaad. En hebben ze voor het kwaad gekozen, dan kunnen ze bij leven mits zondebesef en boetedoening alsnog het Paradijs verdienen.2
Het Paradijs is de Hoop. En dit laatste was verankerd in de christelijke traditie. Het hele idee van zonde, boetedoening en verlossing was onlosmakelijk verbonden met de christelijke leer. Die bood in Dante’s tijd (en lang daarna) een houvast aan de mensen. Het Grote Verhaal bood mensen hoop, plaatste alle gebeurtenissen in een context. Vooral in een wereld waarin het leven voor velen kort en hard was, bood geestelijke troost een vorm van verlossing. En indien dit niet zo was, dan bood ze in ieder geval zingeving. Mensen die in grote nood verkeren kunnen enkel bogen op hoop: de hoop op beterschap, de hoop dat alles op een dag draaglijker zal zijn.
Vergane Hoop
Met de opkomst van de wetenschap, vooral dan vanaf de negentiende eeuw, werd het ciseleermes bovengehaald. Oude verhalen werden doorprikt, gefalsifieerd, aan stukjes gesneden en vervangen door meer klinische weergaven van het menselijk bestaan. De dieperliggende hoop op verlossing van de ziel maakte plaats voor hoop op de wetenschap. In de plaats van een Paradijs in een hiernamaals, trachtten mensen een paradijs op aarde te scheppen. In materiële zin is dat deels gelukt. Maar of mensen er in geestelijke zin in even grote mate op zijn vooruitgegaan, is maar de vraag. De wachtlijsten in de zorg, de hoge zelfmoordcijfers en de spectaculaire stijging van het aantal verkochte psychofarmaca geven alleszins niet aan dat het geestelijk welzijn altijd meereist met het materiële.
Loutering is geen proces meer. Het is niet langer een zoektocht in de diepste krochten van jezelf. Veeleer wordt de loutering gezocht in een quick fix, een soort pop-upversie van Dante’s reis door de Hel, de Loutering en de Hemel, maar dan in zakformaat. Enkele sessies bij de ‘psych’, een paar ‘modules’ assertiviteitstraining, en/of enkele dosissen Seroquel, Serlain en wat er al niet op de markt is, moeten de hedendaagse mens helpen om de ijzige diepten van zijn innerlijk bedekt te houden.
In tijden waarin alles voorhanden is, waarin het lijkt alsof alles bereikt is, is er geen plaats voor Hoop. De ironie wil dat de Hoop die heden ten dage wordt uitgedragen er vaak een is die zich op het verleden richt. Het verloren Verhaal heeft de eenzamen alle hoop ontnomen. Wat rest is enkel de Hel. Maar dan: de Hel, zijn dat niet de anderen?