Een ‘echte’ nazi
In de open kasten tegen de lange muren stonden duizenden dossiers met verschillend gekleurde omslagen. De archivaris kwam terug met een document met daarop een lijst van ‘Duitse overheidsambtenaren te Praag’. Een van hen was Griesinger. Bij zijn naam waren maar een paar gegevens getypt. Zijn geboortedatum en -plaats, zijn adres in Praag en zijn beroep van ambtenaar op een Duits ministerie. Het meeste wist ik al van de vondsten in het Nationaal Archief en die in de stoel. Maar de laatste regels bevatten nieuwe informatie. Behalve vage gegevens over zijn werk las ik dat Griesinger lid was van de SS. Hij stond geregistreerd als Obersturmführer.
Het spoor van een doodgewoon meubelstuk had me naar een lid gebracht van een van de meest sinistere organisaties uit de vorige eeuw, de Schutzstaffel, afgekort tot SS. Zodra ik die twee letters naast zijn naam zag staan, veranderde het beeld dat ik me van Griesinger had gevormd totaal. Ik had gedacht dat ik op zoek was naar een onopvallende ambtenaar en had zelfs min of meer aangenomen dat hij apolitiek was. Nu zag het er opeens naar uit dat ik een belangrijker iemand op het spoor was. SS’ers, die aan strenge eisen betreffende ras, lengte en gezondheid moesten voldoen en een eed van trouw aan Hitler moesten zweren, worden nog steeds met de meest perverse kanten van het Derde Rijk geassocieerd. Het feit dat Griesinger lid van de SS was geworden, maakte het aannemelijk dat hij het eens was met de hoofdpunten van de nazi-ideologie, waaronder natuurlijk het racisme en antisemitisme. In plaats van het beeld van de beleefde, hoogopgeleide ambtenaar in een mooi, lichtgekleurd pak, ontstond er in mijn hoofd nu een ander beeld van hem, hoe speculatief ook. Ik zag nu een Griesinger voor me die in een intimiderend SS-uniform in de straten van Stuttgart en Praag doodsbange Joden in elkaar sloeg. En ik voelde scherp de ironie van het feit dat de meest waardevolle papieren van deze SS-man uiteindelijk in de handen van een Britse Jood waren beland.
Ik was aan deze zoektocht begonnen om Veronika te helpen bij het beantwoorden van de vraag hoe Griesingers papieren in haar stoel terecht waren gekomen. Naarmate ik meer informatie over de eigenaar uit Tsjechische bronnen kreeg, nam mijn interesse in de leunstoel af. Al wilde ik het mysterie van de verstopte documenten nog steeds oplossen, ik wilde ook meer te weten komen over de SS’er. En niet alleen over zijn bezigheden in Praag, maar ook over wie hij in wezen was, wat hij had gedaan en waarom.
Voordat Veronika me voor het eerst over Griesingers papieren vertelde, had ik me nog nooit diepgaand beziggehouden met de SS. Ik had altijd verondersteld dat SS’ers volledig in dienst waren van hun organisatie en dat die hun hele leven bepaalde. Ze droegen altijd hun zwarte uniform en waren de hele dag bezig met het terroriseren van de bevolking, zo was mijn idee geweest. Maar zoals het leven van Griesinger bewijst, klopt dat idee niet. Als jurist op een ministerie had hij een volledige baan die niets met zijn SS-lidmaatschap te maken had. Later zou ik ontdekken dat dat gold voor tienduizenden artsen, juristen en ambtenaren.
Vlak nadat ik had ontdekt dat Griesinger bij de SS had gezeten, ging ik naar Berlijn om te zien of ik zijn dossier van de organisatie kon vinden. Ik was niet optimistisch gestemd: twee derde van de 1 miljoen dossiers van SS-leden is in de oorlog door geallieerde bommen verwoest. Maar ik moest het zeker weten. De SS-dossiers die er nog zijn, liggen in het Bundesarchiv in de rustige hoofdstedelijke buitenwijk Lichterfelde. Bij het gebouw aangekomen, vroeg ik me in alle ernst af of ik niet veel te veel tijd stopte in een onbekende nazi. Dit was nu al de tweede stad die ik vanwege hem bezocht, en dat terwijl de kans dat ik iets zou vinden nog geen vijftig procent was. De gedachte dat ik het SS-dossier van Griesinger wel zou vinden, was echter te verleidelijk. In het onwaarschijnlijke geval dat er nog papieren waren, kreeg ik misschien wel iets onder ogen dat hij zelf geschreven had, en dichter dan dat kon ik niet komen bij de man die ik alleen kende van een pasfoto en officiële papieren.
Tot mijn opluchting bleek dat Griesingers SS-dossier bewaard was gebleven, en ik mocht het nog inzien ook. De archivarissen schenen geen haast te hebben om het op te halen, maar na lang wachten overhandigden ze mij een dossier waarop geschreven stond: ‘Dr. Robert Griesinger, SS-nummer: 161.860.’ Het nummer was in gotische cijfers op het voorblad gedrukt. In het dikke dossier zaten tientallen brieven van Griesinger aan Berlijn. Toen ik de brieven, die uit medio jaren dertig dateerden, begon te lezen, sprak hij voor het eerst tot me. Hij had een rustige, afstandelijke toon, zonder enige emotie. Na de censor en een SS-staflid in Berlijn was ik waarschijnlijk de derde persoon die Griesingers woorden las. Mijn hoop dat dit materiaal zou laten zien wat hij als SS’er had gedaan, kwam niet uit. Het ontmaskerde hem niet als een bureaumoordenaar of bewaker in een concentratiekamp. De documenten gingen alleen over familieaangelegenheden en zijn werk als overheidsambtenaar.
Wat zijn SS-dossier wel aan het licht bracht, was dat hij kinderen had gehad. In een document uit 1941 werden die vermeld. Naast een stiefzoon, Joachim, kind uit het eerste huwelijk van zijn vrouw Gisela, werden er twee dochters genoemd. De oudste, Jutta, was in januari 1937 geboren en de tweede in december 1939. Dat waren de enige gegevens over Jutta en haar jongere zus, die naar ik later ontdekte Barbara heette, in het hele dossier. Als zij de oorlog hadden overleefd en nog niet overleden waren, dan waren ze nu in de zeventig. Misschien woonden ze nog altijd in Stuttgart. Het dossier bevatte nog meer nieuwe informatie. Voordat Griesinger van de SS toestemming kreeg om met Gisela te trouwen, hadden beiden hun familiestamboom moeten inleveren als bewijs dat ze van zuiver Arische afkomst waren.
De stamboom van Griesinger leerde dat zijn ouders geen van beiden in Stuttgart waren geboren. Wally, zijn moeder, kwam in 1884 ter wereld in Duisburg, veertig kilometer van de Nederlandse grens, waar haar familie al honderden jaren woonde. De geboorteplaats van Griesingers vader, Adolf, was nog veel verder weg. Hij was niet in Duitsland en zelfs niet in Europa geboren. Adolf zag het levenslicht in 1871 in New Orleans, Louisiana. En veel van zijn voorouders, zo zag ik toen ik hoger in de stamboom kwam, behoorden blijkens hun naam tot Franse adellijke families die al generaties lang in het Amerikaanse Zuiden leefden. Zijn familie was dus niet zo Duits als ik had gedacht. Griesinger had zichtbaar moeite gehad om zijn volledige Amerikaanse stamboom op te stellen. Van een groot aantal voorouders had hij niet alle gegevens en hij kon ook niet alle vereiste documenten overleggen. De geboorteakte van zijn vader en de trouwakte van diens ouders ontbraken bijvoorbeeld. Dat hij ook zonder die cruciale documenten tot de SS was toegelaten, zaait twijfel over de reputatie van de SS als de organisatie van de Duitse elite met een uiterst streng toelatingsbeleid. Kennelijk was Griesingers eigen verklaring, dat zijn voorouders in New Orleans van het gewenste ras waren geweest, zonder meer geloofd.
Hitler huldigde het idee dat alle goede Duitsers zich via hun voorouders, die ooit de Duitse grond hadden bewerkt, verbonden konden voelen met het glorieuze verleden van hun land. De filosofie van Blut und Bodem, die zei dat de ‘inferieure rassen’, zoals de Joden, Slaven en Roma, geen band met Duitsland hadden, werd door de nazi’s met veel tamtam verkondigd. De Amerikaanse achtergrond van Griesinger was strijdig met de opvatting over de Duitse identiteit die in het Derde Rijk heerste. Slechts één tak van zijn familie paste in het idyllische beeld van het landelijke leven. Dat ik deze zeer persoonlijke gegevens in een dossier aantrof dat door een militante paramilitaire organisatie was opgesteld, was een beetje vreemd. Maar het nazisme vond bloedlijnen en de gezondheid van het nageslacht zo belangrijk dat de SS allerlei emotionele, seksuele en familiale eisen stelde aan haar potentiële leden. Hoe stuitend het doel ook, het materiaal dat met het oog op de raciale zuiverheid werd verzameld, lijkt paradoxaal genoeg op andere vormen van genealogisch onderzoek. We kunnen het gebruiken om familiegeschiedenissen te achterhalen.
De ontdekking dat voorouders van Griesinger uit de Verenigde Staten kwamen en dat hij kinderen had, betekende dat de archieven in Berlijn meer vragen opriepen dan ze beantwoordden. Er was niets in te vinden over zijn activiteiten in de oorlog, en ook over zijn dagelijkse bestaan als gewone nazi in Stuttgart onder het Derde Rijk zeiden ze weinig. Voor informatie daarover moest ik elders zijn.
Het Stuttgart waar ik heen ging, leek weinig meer op de stad waarin Griesinger opgroeide. Net als talloze Duitse steden werd het in de oorlog zwaar gebombardeerd door de geallieerden. Bij de 53 luchtbombardementen op de stad werd bijna zestig procent van de gebouwen verwoest en kwamen in totaal 4562 mensen om het leven. Zo vielen er bijvoorbeeld bij de aanval op 12 september 1944 door het 101e eskader van de RAF 957 doden en zestienhonderd gewonden. Die nacht was de 18-jarige sergeant David Bernett, mijn grootvader, als Special Duties Operator aan boord van een van de Lancaster bommenwerpers. Toen ik dit onderweg door het stadscentrum aan mijn onderzoeksassistente vertelde, stond ze stil en keek me opeens met een onzekere blik aan. ‘Dus jij hebt ook familieleden die anderen pijn hebben aangedaan,’ zei ze op scherpe toon. Waar mijn grootvaders missie naar Stuttgart een wezenlijk, maar klein detail in zijn oorlogsverleden was, ligt dat anders voor de bewoners van de stad. Zij leven 75 jaar later nog steeds met de gevolgen van die 7,5 uur durende bommenregen. Als Britse Jood had ik nooit verwacht dat iemand mij met een oorlogstragedie in verband zou brengen.
Bij de komst van de Fransen in april 1945 lag er 4,9 miljoen kubieke meter puin in de stad. Het centrum werd onder burgemeester Arnulf Klett herbouwd. De dertig jaar dat hij het ambt bekleedde, lag zijn prioriteit bij de zo snel mogelijke wederopbouw van de economie, industrie, huisvesting en wegen. De aandacht voor de architectuur kwam er in die jaren bekaaid vanaf, en hij sloeg pleidooien om Stuttgart in zijn oude gotische luister te herstellen, in de wind. Zo werd de verwoeste stad volgebouwd met gebouwen en voetgangerszones van kaal beton die pijn doen aan de ogen.
Om meer zicht te krijgen op het leven van Griesinger spitte ik de eerste paar dagen de archieven door die over de hele regio rond Stuttgart verspreid liggen. Ruim zeventig jaar oude en verbleekte documenten gaven helderheid over zijn overplaatsingen en promoties binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken van Württemberg. Ik vond informatie over de studententijd van Griesinger, over zijn salaris en over de functies die hij voor de oorlog op het ministerie had gehad. Uit alle bronnen kwam vooral het beeld tevoorschijn van een serieuze, maar vrij onopvallende ambtenaar die in het nieuwe en nog onbeproefde Derde Rijk carrière wilde maken. Meer dan wat ook kwam uit de archieven naar voren dat de rechtenstudie Griesingers grootste verworvenheid was. Dankzij die studie kwam hij in kringen terecht die anders wellicht buiten zijn bereik waren geweest.
Het onderzoek naar de details betreffende zijn naziverleden verliep minder vlot. Hopend op nog dikkere dossiers keek ik of Griesinger zich na de oorlog had moeten verantwoorden in het kader van de denazificatiecampagne, het uiteindelijk mislukte proces om Duitsland van alle nazisporen te zuiveren. In het Staatsarchiv Ludwigsburg, waar de denazificatiedossiers zich bevinden, liep ik met mijn vinger alle met een G beginnende namen na van personen die na de oorlog waren aangeklaagd. De naam die van het papier sprong, was echter niet Robert, maar Wally Griesinger, zijn moeder. In april 1946 was Wally vanwege haar lidmaatschap van de NS-Frauenschaft, de vrouwenbeweging van de nazipartij, als nazi gekwalificeerd. De naam van haar zoon kon ik nergens vinden. Robert, lid van de nazipartij en SS Obersturmführer, had geen dossier, maar zijn moeder, die geen partijlid was, was wel vervolgd. Ook dat illustreert weer dat familiegeschiedenissen kunnen afwijken van de officiële, op archiefonderzoek gebaseerde verhalen.
Boek: De leunstoel van de SS-officier
Ook interessant: De Waffen-SS – Het Europese leger van de nazi’s