Het is inmiddels zeventig jaar geleden dat er een eind kwam aan het leven van de Indische held en vrijheidsstrijder Subhas Chandra Bose. In de eerste helft van de twintigste eeuw maakte Bose zoveel indruk op het Westen dat hij de frontpagina van Time Magazine haalde. Vandaag is hij in onze contreien een schier onbekende.
Subhas Bose was een Bengaal en in tegenstelling tot Mahatma Gandhi – een Gujarati – schuwde hij geweld niet. Beide topfiguren van het Indian National Congress groeiden in de jaren dertig definitief uit elkaar, en toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en het Britse Empire in moeilijkheden raakte, besliste Bose de vijanden van de Britten als zijn bondgenoten te beschouwen. De kleurling Bose zocht en kreeg steun van figuren die er uitgesproken racistische ideeĆ«n op nahielden; dit is een paradox die ook vandaag nog menig historicus boeit.
Met veel geduld en overtuigingskracht mobiliseerde hij de Indian National Army (INA), een leger dat grotendeels werd gerekruteerd uit krijgsgevangen, maar door de Asmogendheden welwillend vrijgelaten, IndiĆ«rs. Deze strijdmacht – die zichzelf als een bevrijdingsleger beschouwde – bracht de Britse troepen in het noordoosten van India even in moeilijkheden, te laat en te weinig om beslissend te zijn, maar voldoende om een golf van geestdrift en trots over het Indische subcontinent te jagen. De gewelddadige dood van de populaire Bose aan het einde van de oorlog verloste het Verenigd Koninkrijk van een lastig probleem maar het leverde de naar onafhankelijkheid hunkerende kolonie een martelaar op.
Allen aan dezelfde dis
De oudstrijders van de INA bleven zich nadien herinneren hoe anders hun regimenten waren geweest in vergelijking met de koloniale British Indian Army. Bose bleek de INA bewust heterogeen te hebben samengesteld uit alle geledingen van de Indische samenleving. Elke soldaat van gelijk welke kaste, religie en ras was welkom, en in plaats van elk in een afzonderlijke mess of kantine te gaan zitten zoals dat onder de Britse Raj was geweest, met elk eigen eetgewoonten, eigen ritueel geslacht vee en eigen thee, zaten ze samen aan Ć©Ć©n en dezelfde dis.
Bose ging graag in tegen de Britse koloniale gewoonte om bepaalde Indische bevolkingsgroepen ā de zogenaamde ‘martiale’ rassen – te verkiezen boven andere als zwak en onbetrouwbaar bestempelde groepen. De Britten waren met deze gewoonte begonnen in 1857, na wat zijzelf de ‘Sepoy-opstand’ noemen, maar wat voor de IndiĆ«rs de ‘Eerste Onafhankelijksoorlog’ is. In die opstand keerden grote hoeveelheden inheemse soldaten zich tegen hun overwegend blanke officieren. De verbouwereerde Britten konden hun macht ternauwernood redden met de hulp van de recent onderworpen Sikhs en Gurkha’s. Zo ontstonden de regimenten van de British Indian Army, samengesteld uit kleurrijke rekruten van de loyale martiale rassen uit vooral het noorden en het westen van het uitdijende rijk. De ‘verwijfde en opruiende Bengaalse Babu’ werd niet langer vertrouwd.
De Victoriaanse overtuiging in steen gebeiteld
De Britse overtuiging dat slechts bepaalde elementen uit de Indische bevolking geschikt waren om wapens te dragen, is ook zichtbaar in de Vlaamse dodenvelden. In Ieper maken de lijsten met namen op de Menenpoort al decennia veel indruk. Deze plaats lijkt bij wijlen een Engelse koloniale garnizoensstad waar de dodenherdenkingen steevast een parade van Britse pomp en circumstances worden, stuiptrekkingen van hunkering naar een vergaan koloniaal verleden. Al enkele jaren zijn er in het bonte gezelschap van battlefieldtoeristen ook exotische mannen te herkennen, vaak met lange baarden en complexe tulbanden, en vrouwen in kleurrijke sari’s. Hun zoektocht eindigt meestal aan de noordwestelijke kant van de poort waar de Indische doden onder de naam van hun regiment vermeld staan: 4th Gurkha Rifles, 34th Sikh Pioneers, 40th Pathans. Wie aandachtig naar de namen van de 412 Indische gesneuvelde soldaten en hun regimenten kijkt, ziet de Victoriaanse overtuiging van martiale rassen in steen gebeiteld. Wat we lezen, zijn de namen van Panjabi’s, Sikhs, Pathanen, Baluchen en de alom gevreesde Gurkha’s. Slechts enkele sepoys komen uit een herkenbaar Bengaals regiment: het 17th Indian Infantry (Loyal Regiment).
De dood van Netaji
Subhas Chandra Bose was Ć©Ć©n keer in de Lage Landen. In 1938 bracht een vliegtuig van KLM hem naar MĆ¼nchen waar hij de trein naar Brussel en verder naar Antwerpen nam. Vrienden reden hem vervolgens met de auto naar Oostende. Het is weinig waarschijnlijk dat hij die vrienden heeft gevraagd een ommetje te maken langs Ieper om er de Menenpoort te gaan aanschouwen. Vermoedelijk was hij niet gek op dit soort imperiale luister.
In Oostende stapte hij op een ferry, richting Engeland. Tijdens zijn bezoek aan Londen probeerde hij een laatste maal de Britten met woorden en argumenten te overhalen India de onafhankelijkheid te gunnen. De zich aankondigende Tweede Wereldoorlog maakte dit alles een haast onmogelijke opdracht. Ruim zeven jaar later – ondertussen Netaji, ‘Eerbiedwaardige Leider’ van een verslagen bevrijdingsleger – kwam Bose om in de Japanse bommenwerper die hem uit de handen van de Britten moest houden. Het vliegtuig stortte neer. In zijn met kerosine doordrenkte, brandende uniform stierf hij een erg martiale dood voor een verwijfde Bengaal.
Lees verder hierover:
- Bose, Sugata. His majesty’s opponent: Subhas Chandra Bose and India’s struggle against empire. – Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press, 2011.
- Databank van de Commonwealth War Graves Commission
- Rand, Gavin. “‘Martial Racesā and āImperial Subjectsā: Violence and Governance in Colonial India 1857ā 1914.” European Review of HistoryāRevue europĆ©enne dāHistoire 1, 13(2006): 1-20.
- Macmunn, George. The martial races of India. Londen: Sampson Low, Marston & Co, Ltd, 1923.