In Brazzaville bracht het brede, snelstromende water van de Kongo al lang geleden bij avonturiers en ontdekkingsreizigers het hoofd op hol. Net als het land zelf kenmerkt de rivier zich door een zeer diverse, maar ook gevaarlijke natuurpracht. Hier speelde zich honderd jaar geleden één van de donkerste bladzijden uit de koloniale geschiedenis van Frankrijk af en het was een bekende schrijver die hier als eerste melding van maakte.
In 1926 ondernam André Gide (1869-1951) een elf maanden durende reis door Frans-Kongo. De toen al zesenvijftig jaar oude beroemdheid hoopte in de tropen nieuwe inspiratie op te doen voor zijn literaire werk. Op dat moment was hij overigens nog een vurig aanhanger van de Franse koloniale politiek en zijn engagement met de sociaal zwakkeren zou zich pas na terugkomst in Frankrijk ontwikkelen en hem in communistische kringen doen belanden.
Parijs bevond zich destijds op het hoogtepunt van haar koloniale expansiebeleid en stortte zich in een mammoetproject om de rijkdommen van Afrika te exploiteren: de bouw van een vijfhonderd kilometer lange spoorlijn van de Atlantische kust naar Brazzaville. Reden hiervoor was het feit dat de Kongorivier vanaf haar monding tot aan Brazzaville vanwege de vele stroomversnellingen onbevaarbaar was. Daarom hadden de Belgen al voor de eeuwwisseling een spoorlijn aangelegd van de havenstad Mathadi aan de benedenloop van de Kongorivier naar Leopoldstad, het huidige Kinshasa, dat tegenover Brazzaville ligt.
De Fransen kozen hun havenstad Pointe-Noire uit als het beginpunt van hun spoorlijn die de naam Chemin de Fer Congo-Océan (CFCO) meekreeg. Bij voorbaat stond vast dat het hier een zeer uitdagende onderneming betrof, maar de toenmalige gouverneur-generaal Raphaël Antoinetti (1872-1938) wilde graag voor elkaar krijgen wat anderen voor onmogelijk hielden. Het was een energieke, ambitieuze man die die de schatten van het land voor Frankrijk wilde blootleggen en omdat hem dat niet snel genoeg kon gaan zou de hele onderneming op een drama uit gaan lopen.
Bij zijn aankomst in 1926 had Gide al snel van de problemen gehoord. De eerste voorbereidende werkzaamheden waren namelijk al in 1921 begonnen en van aanvang af was het koloniaal bewind verantwoordelijk voor de werving van de arbeiders. De Franse bouwmaatschappijen maakten nauwelijks gebruik van machines omdat ze vertrouwden op de fysieke kracht van de inheemse mannen. Voor dat zware werk moesten continu nieuwe arbeiders gerekruteerd worden. André Gide zag er met eigen ogen hoe deze dwangarbeiders als lastdieren behandeld werden en maakte mee dat deze op meer dan zeshonderd kilometer van Brazzaville aangeworven werden en de weg naar het bouwproject vervolgens geheel te voet moesten afleggen.
Tienduizenden mannen werden zo uit hun dorpen geplukt en naar barakkenkampen gebracht. Vaak maakten ze eerst nog een vaartocht van honderden kilometers over de Kongo of één van haar zijrivieren, met aansluitend nog enkele dagmarsen onder uitputtende omstandigheden.
Mayumbé-massief
Maar dat was nog maar het begin van hun martelgang. Op het spoortraject van Brazzaville naar de kust bevond zich het Mayumbé-massief, dat over honderd kilometer lengte begroeid was met dicht oerwoud, het moeilijkste obstakel dat overwonnen moest worden en tot een ware groene hel zou uitgroeien. In het heuvelachtige gebied moesten hoge taluds en diepe doorgravingen aangelegd worden, wat veel arbeiders het leven kostte. Bovendien was het woud vergeven van de muskieten en wilde dieren zoals gorilla’s.
De natuur liet zich hier allesbehalve eenvoudig temmen. Moerassen, afgronden, insecten, gifslangen en ziekten: op het Mayumbé-traject werd gedurende drie jaar continu door tienduizend arbeiders gezwoegd. Ze velden er de bomen met bijlen, groeven er tunnels met pikhouwelen en legden de spoorstaven met hun blote handen. De barakken veranderden er in sterfhuizen, vooral die bij kilometerpaal 102.
Wandelende skeletten
André Gide zag ze als wandelende skeletten rond sjokken, als waren het levende doden. Tussen 1925 en 1928 lag het sterftecijfer boven de twintig procent. De arbeiders gingen hun lijden in verband brengen met oude legendes over vervloekte bossen en akelige berggeesten die mensen spoorloos zouden laten verdwijnen. Ook nu nog bestaan er in veel Congolese families herinneringen aan voorouders die niet meer terugkeerden van hun werk aan de spoorlijn.
Lang niet altijd werden de doden begraven, maar verdwenen hun lichamen in diepe afgronden of dichte bosranden. Naar schatting lieten twintigduizend mensen het leven langs de spoorlijn. Na zijn terugkeer in Frankrijk bracht André Gide deze tragedie in de openbaarheid.
De Brazzaville-Oceaan-spoorlijn is een monsterlijke mensenverslinder. Hoeveel doden moeten er nog vallen om de welvaart van onze kolonie te verhogen?
…zo schreef hij in zijn aanklacht. Deze woorden sloegen in als een bom. Gouverneur Antoinetti moest zich verantwoorden, hoewel de werkzaamheden gewoon doorgingen. Toen de spoorlijn in 1934 met veel feestelijkheden werd geopend, heeft men op geen enkele manier de gevallen doden herdacht. Het project werd gepresenteerd als een mijlpaal in de ontsluiting van Frans-Kongo en een nieuw perspectief voor haar bevolking. Pas twaalf jaar later, in 1946, werd de dwangarbeid in de Franse koloniën afgeschaft.
Begin jaren zestig kreeg de spoorlijn nog een aftakking naar Mbinda, waar de treinen beladen werden met mangaanerts, dat daar via een zeventig kilometer lange kabelbaan (destijds de langste ter wereld) vanuit het Gabonese mijnstadje Moanda werd aangevoerd. Toen dat land zelf een goederenlijn naar de kust aanlegde, daalde het vervoer over de CFCO snel en viel tussen 1997 en 2004 helemaal stil als gevolg van de burgeroorlog.
Dankzij Koreaanse investeringen kon ze daarna echter weer gereactiveerd worden. In 2012 ging er zelfs een paar keer per week een luxueuze passagierstrein rijden met de naam La Gazelle die het traject tussen Pointe-Noire en Brazzaville in vijftien uur aflegde. Twee jaar eerder had een ontsporing van een trein overigens nog aan zestig mensen het leven gekost, alsof de ‘honger’ van de CFCO nog steeds niet gestild was.
Bronnen â–¼