Scène I: Het danseresje
Op 5 januari 1956 om acht uur ’s avonds begon de allereerste aflevering van het NTS-Journaal op de circa 35.000 televisietoestellen die Nederland toen telde. Het programma werd voorafgegaan door een kort filmpje met nieuwsbeelden op een vrolijk muziekje. Dat eerste journaal werd in de kranten van de volgende dag met complimenten overladen, maar in de Hilversumse omroepwereld klonk een scherp protest uit de hoek van de NCRV.
In de leader zat een beeld van twee seconden van een danseresje in tutu. De protestants-christelijke omroep deelde aan hoofdredacteur Carel Enkelaar mee ‘voor dit onderdeel van het journaal geen verantwoordelijkheid te kunnen dragen’. En dus verdween het danseresje uit het filmpje, want Enkelaar was als hoofdredacteur de uitvoerder van de wil van de omroepen.
Het fragment met het danseresje:
Het is curieus dat die bewuste leader in het omroeparchief altijd bewaard is gebleven en vaak is vertoond als voorbeeld van hoe bekrompen de jaren vijftig waren. Niemand weet wat er nog meer in die leader te zien was, maar het meisje in tutu heeft zich een plek in het collectieve geheugen verworven.
Je zou ook kunnen zeggen dat het incident tussen Carel Enkelaars journaalredactie en de onwrikbare NCRV-leiding op microschaal het wezen van de jaren vijftig illustreert. De jaren die lange tijd zijn beschouwd als saai, sloom, duf en preuts, zeker in vergelijking met de swingende, vrije, revolutionaire jaren zestig die erop volgden. Maar een nieuwe generatie historici kwam eind twintigste eeuw tot de ontdekking dat er in de jaren vijftig al heel veel vernieuwing in gang was gezet. De stijgende welvaart en de toenemende vrije tijd stelden mensen in staat meer van de wereld te ontdekken en kennis te nemen van wat er buiten de eigen kring en buiten de eigen zuil aan de hand was. Nederland ging schuiven.
Op het eerste gezicht was het eind jaren vijftig volgens historicus Hans Rigthart ‘een stabiel, traditioneel, streng verzuild en sterk verkerkelijkt land’. Maar vrijwel ongemerkt beschouwde al een vijfde van de bevolking zichzelf als onkerkelijk en was de aanhang van de Nederlandse Hervormde Kerk binnen vijftig jaar gehalveerd. Toen psycholoog Mary Noordanus in 1956 een onderzoek deed naar het interieur van de Nederlandse woonkamer, ontdekte ze dat meer dan een kwart voor ‘moderne’ meubelen koos, in plaats van de klassieke zware met de dikke poten. Hans Rigthart omschreef de situatie zo:
Wie de beelden van deze twee Nederlanden over elkaar heen legt, valt op hoe uiterst precair en delicaat de balans tussen traditie en moderniteit aan het einde van de jaren vijftig is. De voorgevel van het huis staat nog stevig overeind en lijkt volkomen intact, maar ondertussen zijn de fundamenten flink aan het verzakken, zitten in de achtermuur scheuren en vreet de rot in het houtwerk.
Scène II: Het kontje
Het radioprogramma De Familie Doorsnee was een ongekend succes. De straten waren vanaf oktober 1952, zes jaar lang, om de week, leeg op maandagavond. Heel Nederland luisterde naar de belevenissen van een gewone Hollandse familie, geschreven door de toen nog niet beroemde voormalige bibliothecaresse Annie M.G. Schmidt. Begin november 1956 kreeg ze via haar producer een brief in handen die afkomstig was van de leiding van de VARA, de omroep die de De Familie Doorsnee uitzond. Of ze in de uitzending van maandag 5 november ‘voor het woord “kontje” een andere aanduiding’ wilde gebruiken, die minder onfatsoenlijk zou klinken. Aldus de briefschrijver, K. Blom, Chef Afdeling Lezingen van de VARA, die vóór de uitzending inzage had gekregen in het script. Hij doelde op de passage op bladzijde 6, de veertiende regel van boven. Het was niet de eerste keer dat de VARA-leiding ingreep. Eerder al hadden woorden als ‘verrek’, en ‘stik’ de toorn van de sociaaldemocratische omroepbazen gewekt. Annie Schmidt werd er doodziek van, ze haatte die burgerlijke bemoeienis, die censuur, die in Nederland niet van de staat kwam, maar van de zuilen, de omroepen.
Willekeurig fragment uit De Familie Doorsnee
Het kontjesincident is net zo’n botsing tussen traditie en moderniteit als het gedoe rond het balletmeisje. Burgerlijk fatsoen was in Nederland de norm, en wie die norm dreigde te schenden, kwam in de problemen. Historicus Han van der Horst constateert dat de zuilen, de ‘levensbeschouwelijke netwerken’, samen die fatsoensnorm hadden ontwikkeld en die samen hooghielden:
Uit hun beschavings-, onderwijs- en indoctrinatiebeleid kwam een soort nationale consensus naar voren over leven zoals het hoort. ‘Met de hoed in de hand komt men door het ganse land,’ leerden kinderen op school. En: ‘Elke dag een draadje is een hemdsmouw in het jaar.’ ‘Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen.’ ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.’
De Familie Doorsnee betekende in zekere zin een inbreuk op die fatsoensnorm, niet alleen door het woordgebruik van de gezinsleden, maar ook door de Amerikaanse invloeden die het programma bevatte. Het idee voor het programma had theatermaker Wim Ibo in de Verenigde Staten opgepikt, als een typische sitcom, situation comedy, een in Nederland tot dan toe onbekende vorm van amusement. Annie M.G. Schmidt had erop gestaan dat zij in haar eentje de serie mocht schrijven, wat ze zes jaar lang volhield. Er zat nogal wat Amerikaanse moderniteit in De Famile Doorsnee, en ook de nodige ondeugd, maar de context bleef het Nederland van de jaren vijftig. Hans Rigthart en collega-historicus Piet de Rooy concludeerden:
Het was een voortdurende uitnodiging om aan de modernisering deel te nemen, ook in het persoonlijk leven, al werd voortdurend de band met het verleden aangehouden, inclusief de retoriek van verzuiling en preutsheid.
De beide beschouwers van naoorlogs Nederland vinden het een beetje zonde van de tijd om te twisten over de vraag of de jaren vijftig nu saai of juist opwindend waren. ‘Beide karakteriseringen zouden wel eens tegelijkertijd waar kunnen zijn,’ schrijven ze, niet ten onrechte.
Boek: De roaring fifties – Ad van Liempt
Ook interessant: Jaren ’50-’70: weinig en vooral kort telefoneren