In het zuidwesten van Namibië ligt een door de Atlantische winden gegeselde spookstad. Deze desolate zandbak – die zo maar het decor zou kunnen zijn van een western – is Kolmanskop, een voormalige diamantmijnstad tien kilometer ten oosten van de havenstad Lüderitz. Hier lieten Duitse kolonisten meer dan honderd jaar geleden een oase bouwen die hen het gevoel moest geven dat ze nog een beetje thuis waren. Kolmanskop verbergt echter ook de geschiedenis van een levensreddende uitvinding die hier voor winstgevende doeleinden gebruikt werd.
De eerste diamant werd hier in 1908 ontdekt door Zacharias Lewala. Lewala vond deze edelsteen tijdens de aanleg van de spoorlijn tussen Lüderitz en Aus en gaf hem aan zijn opzichter August Stauch (1878-1947). Laatstgenoemde was een gehaaide ondernemer die meteen een concessie kocht, nog voordat hij de autoriteiten van de vondst op de hoogte stelde. Zo hoopte hij in korte tijd miljonair te worden. Hij gaf zijn baan bij de spoorwegonderneming op en ging zich toeleggen op de exploratie van wat al snel een zeer rijk diamantveld bleek te zijn.
Nog datzelfde jaar kwam er een afgevaardigde van de Duitse regering naar Namibië om zich van de situatie op de hoogte te stellen en voor de Deutsche Kolonialgesellschaft für Südwest Afrika het alleenrecht op te eisen. Vanaf dat moment werden er ook geen concessies meer verleend. Midden in de woestijn ontstond vervolgens een stad. Niets kon de stroom gelukzoekers uit Duitsland tegen houden, zelfs niet het feit dat zich binnen een straal van tien kilometer geen enkele waterbron bevond. Maar wie denkt er nu ook aan water als hij diamanten in handen heeft?
Het rijkste oord van zuidelijk Afrika
Er kwam zelfs een fabriekje dat vanaf 1911 midden in de woestijn ijs ging produceren. De ijsblokken waren bedoeld om in eenvoudige, houten koelkastjes bier en kaas fris te kunnen houden. Gegeven de omstandigheden leidden de kolonisten in Kolmanskop een luxe leventje. Er was een zwembad, kegelbaan en champagnebar voor de vrouwen, terwijl in het casino één van de eerste speelfilms werd vertoond. Het stadje beschikte zelfs over elektriciteit, terwijl in Europa nog veel plaatsen het met gaslicht moesten doen.
De nederzetting kreeg al snel de reputatie van het rijkste oord van zuidelijk Afrika. In 1912 was Kolmannskuppe, zoals de Duitsers hun stadje noemden, goed voor vijftien procent van de wereldwijde diamantwinning, hetgeen gelijkstond aan één miljoen karaat.
Voordat in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak leefden er driehonderd volwassenen en veertig schoolkinderen naast achthonderd Namibische arbeiders, die evenwel de nederzetting niet mochten betreden. Deze arbeiders waren dag in, dag uit in de weer om het woestijnzand te zeven op zoek naar diamanten. Sommigen konden de verleiding niet weerstaan om deze zelf te houden en daarom zag de mijnbouwonderneming zich genoodzaakt om de controle op diefstal te verscherpen. Gezien hun geringe afmetingen konden ze eenvoudig verstopt worden om ze naar buiten te smokkelen, bijvoorbeeld door ze in te slikken. Eén dag voor het aflopen van hun contract kregen de arbeiders daarom ricinusolie toegediend als laxeermiddel, waarna ze in ‘quarantaine’ gingen. Hiervoor waren speciale barakken gebouwd met toiletten die van zeeftrechters voorzien waren.
Om toch door deze controle te komen gingen sommigen er toe over om zichzelf verwondingen toe te brengen, zodat ze de diamanten onderhuids konden verstoppen. Een enkele slimmerik bond de gestolen diamanten aan een pijl die hij met een boog over de omheining naar een handlanger schoot of gebruikte hier een postduif voor.
Röntgenstraling
De mijndirectie deed echter in geslepenheid niet voor hen onder en zette een nieuwe, Duitse uitvinding in om haar arbeiders te controleren: de röntgentechniek. Deze werd destijds niet alleen voor medische toepassingen benut, maar ook voor het opnemen van de juiste schoenmaat of op kermissen en jaarmarkten waar het ‘doorlichten’ van de bezoekers uitgroeide tot een ware attractie. In Kolmanskop diende het röntgenapparaat echter voor minder amusante doeleinden. Als de opzichters verdenking koesterden, of de arbeiders elkaar onderling verrieden, kwam de röntgenanalist – toen nog de enige in heel zuidelijk Afrika – in actie. Als hij ontdekte dat er werkelijk diamanten waren ingeslikt kreeg de verdachte verplicht ricinusolie toegediend.
Dagelijks werden er zo wel een paar arbeiders aan een doorlichting onderworpen. Noch de directie, noch de arbeiders waren zich bewust van het gezondheidsgevaar dat verbonden is aan röntgenstraling, met in het uiterste geval kanker tot gevolg. Uiteindelijk werd het verplichte röntgenonderzoek vanaf 1915 door alle diamantmijnbouwondernemingen in zuidelijk Afrika ingezet, met ernstige consequenties voor de gezondheid van de arbeiders en het bedieningspersoneel.
Einde
Tussen 1908 en 1914 werd in Kolmanskop in totaal vijf miljoen karaat gewonnen, ofwel een ton aan diamanten, wat in deze periode zo’n twintig procent van de wereldproductie was. Toen in 1928 op een zuidelijker- en dichter aan de kust gelegen locatie diamanten werden ontdekt die gemiddeld zes maal zo groot waren, trokken de meeste mensen weg. Een winkel en het ziekenhuis bleven nog tot 1958 geopend, maar toen hadden ook de laatste bewoners de stad verlaten en werd Kolmanskop weer aan de woestijn prijs gegeven.
In de Zuid-Afrikaanse diamantmijnen wordt nog altijd röntgenstraling ingezet om diefstal op te sporen. Hoewel de stralingsdosis inmiddels sterk is teruggebracht, bestaat er ondertussen echter meer twijfel of deze opsporingsmethode ethisch wel verantwoord is.
De Koh-I-Noor, de beroemdste diamant ter wereld
De Duitse diamantenroof uit Nederland en België