In april 2018 verscheen een nieuwe biografie van koningin Wilhelmina: Wilhelmina, werkelijkheid en fictie. Auteur Gerard Aalders werpt hierin een ander licht op de koningin. Op Historiek een fragment over de ‘vlucht’ van Wilhelmina naar Engeland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wel of niet gevlucht
Wilhelmina vertelt in haar memoires een merkwaardig verhaal over haar vlucht. Ze was met haar gevolg naar Hoek van Holland gereisd en ‘trof’ daar een Engelse jager aan, ‘die voor vertrek gereed lag.’ Het maakt allemaal een erg toevallige indruk. De vraag is of dat schip daar toevallig lag of door de Britten was gestuurd om haar op te halen. Wilhelmina ging aan boord en gaf als bestemming Vlissingen of Breskens op. Dwars door mijnenvelden heen. Aan boord wilde ze contact opnemen met de bevelvoerende schout-bij-nacht in Zeeland, maar ‘tijdens een diepgaande gedachtewisseling’ met de commandant van de jager, maakte die haar duidelijk dat het hem verboden was contact met de wal op te nemen. ‘Dit was een wel zeer teleurstellende tijding’ herinnerde Wilhelmina zich, ‘want daarmede viel praktisch het plan naar Vlissingen of Zeeuws-Vlaanderen te gaan in duigen.’ En inderdaad:
‘Goede raad was duur. Wij waren nu in volle zee, terug konden wij niet.’
Ze besloot dan maar meteen naar Engeland over te steken. Gelukkig liet de ‘instructie van de commandant van de jager [dat] wèl toe.’
Waarom ze niet terug kon, vertelt ze niet. Lezing van Krijgshaftig in een vormeloze jas (Fasseur) maakt ons op dat punt evenmin wijzer. En ook niet onbelangrijk: hij mocht haar volgens zijn ‘instructie’ naar Engeland overbrengen. Dat wijst erop dat hij toch niet helemaal per ongeluk in Hoek van Holland lag aangemeerd toen Wilhelmina hem daar ‘trof’. Dat lijkt weinig met toeval te maken hebben.
Wilhelmina’s persoonlijke secretaris Thijs Booy heeft de situatie ook beschreven. Uiteraard met Wilhelmina als bron. Maar net als het relaas over haar afschuw van Hitler, is ook dit verhaal pas na de oorlog opgetekend. Hare Majesteit wist volgens Booy absoluut niet dat ze in Engeland terecht zou komen toen ze aan boord van de H.M.S. Hereward stapte. Ze zou nooit een voet aan boord van de Britse torpedobootjager hebben gezet als ze dat had geweten.
‘En was het niet Zijner Majesteits, maar Harer Majesteits jager geweest, dan was, alle risico’s ten spijt, zeker wél contact gezocht met de schout-bij-nacht in Zeeland.’
Ook Booy geeft geen verklaring waarom er zomaar een Brits marinevaartuig klaar lag. Evenmin legt hij uit waarom contact opnemen met de schout-bij-nacht verboden was. Booy:
‘Zij wist in de Hoek dat zij naar Londen ging? Neen. In Harwich aangekomen, weigerde zij krachtig om door te reizen naar de Engelse hoofdstad. Zij zou van hieruit een nog klemmender beroep op Engeland om meer bijstand doen en daarna ging zij de zee weer op, naar haar land. Op het water had men haar route kunnen bepalen, hier niet meer, zij ging terúg, terúg. Er is heel wat aan te pas gekomen voor zij in de trein naar Londen zat. Maar, echt Wilhelmina, de erewacht inspecteerde zij, als was zij voor een staatsiebezoek aangekomen.’
Eenmaal in Engeland hoopte ze weer contact met Nederland te maken en zou ze ‘beoordelen wanneer ik naar het vaderland kon terugkeren en naar welke plaats. Bovendien zou ik nu nóg een poging kunnen doen meer militaire bijstand te krijgen.’ Zij wilde dus niet naar Engeland, maar toen ze daar aankwam, stond er wel een trein voor haar klaar, wat een klein wonder mag heten in die chaotisch meidagen. Ze had toen, naar eigen zeggen, besloten toch maar door te reizen naar Londen, waar volgens Booy een erewacht klaarstond.
In de vroege ochtend van de 13e mei, om 5 uur, had ze nog in wanhoop en geheel op eigen houtje de Britse koning George VI uit bed gebeld met de smeekbede luchtsteun voor de Nederlandse troepen te geven. Hare Majesteit maakt hier een volstrekt wereldvreemde indruk; ze lijkt de ernst van de situatie niet te onderkennen en ze heeft kennelijk geen flauw benul wat ze moet doen. Dat het benarde Engeland niet zo maar troepen ter beschikking kon stellen om Nederland te helpen een verloren strijd te voeren, scheen ze niet te beseffen.
Maar dat ze de Italiaanse koning Victor Emanuel III, nota bene een marionet van dictator Benito Mussolini, heeft gevraagd te interveniëren, duidt helemaal op vergaande wereldvreemdheid. Ze had de Italiaanse koning op eigen houtje een telegram gestuurd. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC) heeft dit telegram niet in haar oordeel willen betrekken: ‘vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid’.
De historicus houdt hier – terecht – zijn hart vast: wat is de geïnteresseerde lezer niet allemaal opzettelijk door de PEC onthouden? Essentiële zaken mochten niet aan bod komen omdat de naam van Hare Majesteit in het geding zou kunnen komen. Er is alle reden het werk van de door Oranjekoorts bevangen enquêtecommissie met gezond wantrouwen te bezien. Een ander probleem, maar zeker niet minder groot, was dat ministers die in Londen met Wilhelmina hadden samengewerkt (voor zover je dat samenwerking kunt noemen) daarover ook niets wilden (of eigenlijk mochten) zeggen tegenover de PEC.
Weer andere getuigen plachten zich terughoudend op te stellen als hun getuigenis het prestige van het koningshuis kon raken. Soms stemden getuigen hun verklaringen onderling op elkaar af voordat ze voor de commissie verschenen. De weerstand om iets over de koningin of prins Bernhard te zeggen zat diep. Dat heeft vanzelfsprekend grote gevolgen gehad voor de geschiedschrijving. De werkwijze van de commissie (ook al was die in lijn met de Grondwet) levert een gemanipuleerd en zeer onvolledig beeld op van de vluchtgeschiedenis en de daarop volgende ballingschap in Londen.
In het namenregister van de PEC komt de naam van Wilhelmina niet eens voor, ook niet als ‘koningin’ en evenmin als ‘Hare Majesteit’ of, afgekort, H.M.198. De Commissie heeft haar opstelling ten opzichte van koningin Wilhelmina (en prins Bernhard) in haar algemene inleiding als volgt verantwoord:
‘Nu bedenke men (…), dat ingevolge artikel 55 der Grondwet de Koning onschendbaar is en de Ministers verantwoordelijk zijn. 198 (…) Op grond van artikel 55 der Grondwet heeft de commissie bij de verhoren zoveel mogelijk getracht tegen te gaan, dat getuigen de persoon van H.M. Koningin Wilhelmina in het geding brachten. Voor zover zij dit niet kon voorkomen, heeft zij de hierop betrekking hebbende uitlatingen waar nodig uit de stenogrammen geschrapt. Naar haar oordeel dwingt de Grondwet hiertoe.’
Pieter Sjoerds Gerbrandy, minister-president van twee kabinetten in Londen, verwoordde het zo:
‘De koningin moet [in Nederland] terugkomen zo blank als sneeuw en dan mag Ãk er best uitzien als een moriaan.’
Boek: Wilhelmina, werkelijkheid en fictie – Gerard Aalders