Rotterdam in de prehistorie

Rotterdam, bruid van de Maas
6 minuten leestijd
Rotterdam anno 1340
Rotterdam anno 1340
Bij Prometheus verscheen maart 2017 het boek Rotterdam, bruid van de Maas. In dit boek beschrijft historicus Han van der Horst op beeldende wijze de Rotterdamse triomfen en tragedies, van de prehistorie tot nu. De stad ontwikkelde zich met horten en stoten, met vallen en opstaan van onaanzienlijk vissersplaatsje tot de grootste haven ter wereld. Op Historiek een deel van het eerste hoofdstuk, over de vroegste geschiedenis van de Maasstad.

De tijd voordat Rotterdam bestond

De oudste gegevens over Rotterdam dateren uit de dertiende eeuw. Uiteraard zijn er veel eerdere sporen van menselijke bewoning langs de oevers van de Nieuwe Maas. In 2001 werd in het slib van de Noordzee een bot van een neanderthaler gevonden. De neanderthalers leefden van de jacht in een schijnbaar eindeloos toendragebied. Pas zo’n 10.000 tot 11.000 jaar geleden ontstond de Noordzee, toen de opwarming van de aarde een eind maakte aan de laatste ijstijd. Zo kreeg de Maas, ooit zijrivier van de Rijn, een eigen monding in de zee.

De opwarming van de aarde zorgde voor het juiste klimaat voor een rijke vegetatie. Daaruit ontstond het laagveen rond Rotterdam dat zich vanaf 4000 v.Chr. begon te vormen. Hier en daar rezen zandruggen, donken genaamd, op boven het natte land. Mensen zochten ze graag op, eerst om er tijdelijke jagerskampen op te slaan en later om er permanente nederzettingen te vestigen.

Een paar duizend jaar eerder, rond 7000 v.Chr., moeten er voor het eerst vissers rondgezworven hebben in het gebied waar nu Rotterdam ligt. Haakjes en andere werktuigen van been kwamen tevoorschijn uit het zand van de Tweede Maasvlakte. Het menselijk leven zou nog een paar duizend jaar essentieel hetzelfde blijven, zo leren nog meer vondsten: een zwervend bestaan van jagen, vissen, en verzamelen.

Dit zijn de overblijfselen van een haardplek, hart van een boerderij uit de late ijzertijd, gevonden in de Hargpolder, ten westen van Rotterdam. Fotocollectie Gemeentearchief Schiedam (catalogusnr. 13647)
Dit zijn de overblijfselen van een haardplek, hart van een boerderij uit de late ijzertijd, gevonden in de Hargpolder, ten westen van Rotterdam. Fotocollectie Gemeentearchief Schiedam (catalogusnr. 13647)

Rond 4400 v.Chr. kwamen langs de Maas voor het eerst landbouw en veeteelt tot ontwikkeling. De vroegste boeren gebruikten werktuigen van geslepen vuursteen. Uit vondsten blijkt dat er contacten bestonden met het achterland tot in Frankrijk toe voor de handel in dit vuursteen waaruit de speren, bijlen en pijlpunten vervaardigd werden. Ook konden deze boeren pottenbakken. Fuiken waren al duizend jaar in gebruik.

Tegen 2000 v.Chr. bereikte kennis van bronsbewerking het gebied. Vanaf 800 v.Chr. werd brons meer en meer vervangen door ijzer. Aan het begin van de ijzertijd stonden er overal hoeves in het landschap. Ten noorden van Vlaardingen zijn bovendien sporen gevonden van buurtschappen. Deze boerderijen maten een kleine 25 vierkante meter. Het waren houten constructies met zware palen die op plankjes rustten, zodat ze niet verzonken in de slappe veengrond. De muren bestonden uit met modder dichtgesmeerd vlechtwerk. Een behoorlijk bedrijf telde twintig tot dertig koeien. Waar sediment en vegetatie dat toelieten, werden schapen gehouden.

Het volk langs de Maasoever moest voor een deel van zijn dieet een beroep doen op ruilhandel. In de kuststreek beschikte men over een kostbaar en gewild uitvoerartikel: zout. Ook vond export plaats van huiden en wol. Zo ongeveer zag het gebied eruit toen generaal Gnaeus Domitius Corbulo in de eerste eeuw n.Chr. zijn opwachting maakte.

Het Romeinse Rijk

In het jaar 49 gaf keizer Claudius Corbulo het commando over twee legioenen in de provincie Germania Inferior. In die tijd was de Rijn de grensrivier van het rijk, dat zich uitstrekte tot de Sahara en de Eufraat.

Gnaius Domitius Corbulo
Gnaius Domitius Corbulo
Corbulo kreeg de opdracht mee om een eind te maken aan de activiteiten van de zeerover Gannascus. Deze zorgde met zijn vloot voor grote onrust aan de benedenloop van de Rijn. Gannascus behoorde tot de aristocratie van de Cananefaten, die zich rond het jaar 50 v.Chr. met toestemming van de Romeinen aan de Maasmond hadden mogen vestigen. Hij had zich echter van het Romeinse gezag afgekeerd om een soort waterguerrilla te beginnen. Corbulo maakte korte metten met Gannascus. Hij lokte hem naar de onderhandelingstafel, waar hij werd vermoord. Daarna gaven zijn aanhangers de strijd op en staakten hun piraterij.

Na de eliminatie van Gannascus liet Corbulo zijn mannen een kanaal graven tussen de mond van de Rijn, bij het huidige Katwijk, en die van de Maas, waarschijnlijk ter hoogte van Naaldwijk. De Romeinse soldaten bleken met de spade even bedreven als met het zwaard of de werpspies. De noordelijkste helft van het kanaal is nog steeds herkenbaar als de Vliet tussen Leiden en Voorburg.

De Romeinen introduceerden bovendien een vernieuwing die elke boer een Corbulo maakte op zijn eigen land: het duikertje, een buis met een klep die slechts naar één kant beweegt. Bij eb duwt het wegstromende water hem open. Is het vloed, dan wordt hij juist dichtgehouden. Zo wordt het mogelijk met een stelsel van slootjes land te ontwateren. De bevolking werd daardoor minder afhankelijk van de elementen.

In de buurt van Oostvoorne beschermde een groot fort de Maasmond zelf. Aan de andere kant lag ter hoogte van Naaldwijk net zo’n versterking. Cananefaatse boeren leefden na het vertrek van Corbulo, die in Syrië zijn loopbaan voortzette, rustig achter de Romeinse verdedigingslinies. Sommigen van hen kwamen tot voor die tijd behoorlijke welvaart.

In Schiedam zijn resten gevonden van een hoeve die, net als latere kerken, uit drie beuken bestond en ongeveer 30 meter lang was. Het woongedeelte en de stal stonden met elkaar in open verbinding, op de manier van het Overijsselse boerderijtype ‘los hoes’ dat tot het eind van de negentiende eeuw in gebruik bleef. Bij het huidige Poortugaal stond een nog veel grotere hoeve. Er zijn sporen die wijzen op vloerverwarming, een typerende luxe voor zeer rijke burgers aan de koude randen van het rijk. Onder de plavuizen van de vloer was dan een ruimte gelaten waar warme lucht uit een grote oven binnenkwam. Een ander blijk van welstand is een muntschat uit de tijd van keizer Hadrianus (76-138 n.Chr.), die in de achttiende eeuw naar boven kwam in een weiland ten noorden van het oude Rotterdam.

In hun voorraadkasten vond men olijven, wijn, appels, peren en andere vruchten die hun oorsprong vonden in de warmere streken rond de Middellandse Zee.

Geld verdienden de boeren door handel te drijven met Romeinse garnizoenen in de buurt, waar altijd vraag bestond naar erwten, linzen en pluimvee. In hun voorraadkasten vond men producten die tot dan toe onbekend waren: olijven, wijn, appels, peren en andere vruchten die hun oorsprong vonden in de warmere streken rond de Middellandse Zee. Daarnaast introduceerden de Romeinen hun badcultuur en hun taal, die de poorten opende tot een weids universum van kunst, cultuur en wetenschap. Voor de grovere geesten was er het gladiatorengevecht.

Zonen uit de betere standen, de nazaten van lokale leiders en koninkjes, kregen de kans om zich via een loopbaan in het leger het Romeinse burgerschap en de bijbehorende cultuur te verwerven. Zo maakte de Cananefaatse leider Brinno zich rond 60 n.Chr. niet alleen de grondslagen en strategie van de Romeinse militaire discipline eigen, maar leerde hij ook Latijn en behoorlijke omgangsvormen, zodat hij zich bijvoorbeeld bij plechtigheden moeiteloos staande kon houden in een hinderlijk kledingstuk als de alleen na lange oefening te plooien toga.

Maar Brinno benutte zijn kansen niet en werd een tweede Gannascus. In het jaar 69 liet hij zich volgens een oude Cananefaatse traditie op het schild verheffen en sloot zich met een krijgsbende aan bij de Bataaf Julius Civilis, die bij Nijmegen tegen het Romeinse gezag in opstand kwam. De geschiedschrijver Tacitus verhaalt hoe de opstand werd neergeslagen. Wat het lot van Brinno en Julius Civilis was, staat echter in hoofdstukken die verloren zijn gegaan. Wel is duidelijk dat het Romeinse gezag in de Maasmond volledig werd hersteld.

Rotterdam, bruid van de Maas
 
Met onze ervaringen uit de eenentwintigste eeuw herkennen wij in figuren als Gannascus of Brinno de innerlijke verscheurdheid die soms samengaat met opgroeien in verschillende culturen. Ondanks het feit dat het Romeinse gezag geen assimilatie eiste, moest men toch kunnen functioneren binnen de regels van een toonaangevende Latijnse Leitkultur om volledig deel te krijgen aan ‘de Romeinse droom’. In zo’n situatie kon het, net als nu, gebeuren dat integratie ineens uitdraaide op afwijzing en geweld.

Sinds ongeveer 170 n.Chr. kreeg het Romeinse Rijk te maken met invasies vanuit Germanië. Ook decimeerde een pestepidemie de bevolking. Tegelijkertijd trad een aanmerkelijke verslechtering van het klimaat in. Neerslag en stormen namen sterk toe. Met het bestaande systeem van sloten en duikertjes vielen de gevolgen niet langer te beheersen, vooral doordat aan de kust nieuwe duinvorming optrad, die een belemmering vormde voor de uitstroom van het rivierwater naar de Noordzee. Zo is de samenleving van de Cananefaten langzaam maar zeker verdronken, en veranderde het landbouwgebied rond het huidige Rotterdam in een moeras.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×