‘Over de gangbare mening inzake de aard van een sekse’
Teneinde de tirannie van de man te verklaren en te verontschuldigen, heeft men allerlei vernuftige argumenten naar voren gebracht om aan te tonen dat de twee seksen zich er bij het verwerven van deugd op moeten richten een volstrekt verschillend karakter te ontwikkelen; of meer expliciet: men ontkent dat vrouwen voldoende geestelijke kracht hebben om te verwerven wat werkelijk de naam deugd verdient. Omdat men hun wel een ziel toeschrijft, lijkt het erop dat de Voorzienigheid slechts één manier heeft aangegeven om de mensheid naar deugd of geluk te leiden.
Als vrouwen geen menigte efemere en frivole wezens vormen, waarom moet men hen dan in een onwetendheid houden die men de fraaie naam onschuld geeft? Mannen klagen, en terecht, over de dwaasheden en nukken van ons geslacht, indien ze al geen giftige spot drijven met onze onstuimige hartstochten en verachtelijke ondeugden. Ziedaar, zou ik antwoorden, het natuurlijke gevolg van onwetendheid! Een geest die alleen rust op vooroordelen zal altijd onstabiel blijven, en de stroom zal met verwoestende razernij voortgaan als er geen hindernissen zijn om zijn kracht te breken. Vrouwen krijgen van kindsbeen af te horen, waarbij hun moeders ten voorbeeld worden gesteld, dat enige kennis van menselijke zwakheden, die eigenlijk sluwheid moest heten, een zacht temperament, uiterlijke gehoorzaamheid en stipte navolging van een kinderachtig soort fatsoen hun de bescherming van de man zullen bezorgen; en mochten ze mooi zijn, is al het andere voor minstens twintig levensjaren overbodig.
Zo beschrijft Milton onze frêle eerste moeder; maar ik begrijp niet wat hij bedoelt als hij ons vertelt dat vrouwen zijn gemaakt voor zachtheid en zoete, bevallige charme, tenzij hij, op echt mohammedaanse wijze, ons een ziel wil ontzeggen en wil suggereren dat wij wezens zijn die alleen zijn bestemd om door zoete, bevallige charme en dociele, blinde gehoorzaamheid de zinnen van de man te behagen als die even niet meer op de vleugels van bespiegeling kan zweven.
Hoe grof beledigen ze ons, die ons aldus aanraden om vriendelijke huisdieren te worden! Denk bijvoorbeeld ook aan de innemende zachtheid die ons zo vaak en warm wordt aanbevolen, waarmee we door gehoorzaamheid zouden heersen. Hoe kinderlijk deze woorden, en hoe onaanzienlijk is het wezen – en dat zou onsterfelijk zijn? – dat zich verlaagt om op zo sinistere wijze te heersen! Lord Bacon zegt:
‘De mens is wat lichaam betreft beslist verwant aan de dieren; en mocht hij wat geest betreft niet aan God verwant zijn, dan is hij een laag en verachtelijk schepsel!’
Het lijkt mij dat mannen op een heel onfilosofische manier handelen wanneer ze trachten zich van het goede gedrag van vrouwen te verzekeren door hen voor altijd in een soort infantiele toestand te houden. Rousseau was consequenter toen hij bij beide seksen de ontwikkeling van de rede wilde stoppen, want wanneer mannen van de boom der kennis eten, willen vrouwen ook een hapje; maar de gebrekkige cultivering die hun verstand nu ontvangt, brengt hun alleen kennis van het kwaad bij.
Ik erken dat kinderen onschuldig moeten zijn; maar als de term op mannen of vrouwen wordt toegepast, is die niet meer dan een beleefd synoniem van zwakheid. Al we ervan uitgaan dat de Voorzienigheid vrouwen heeft voorbestemd om menselijke deugden te verwerven, en door de oefening van hun verstand de standvastigheid van karakter te verkrijgen die het stevigste fundament is van onze hoop voor de toekomst, dan moeten ze toegang krijgen tot de bron van het licht, en mogen ze niet gedwongen worden hun koers te varen op het schijnsel van de maan. Zeker, Milton dacht er heel anders over, want hij wilde de vrouw alleen het onschendbare recht van de schoonheid toekennen. Toch is het moeilijk om twee fragmenten van Milton, die ik nu tegenover elkaar ga zetten, onderling in overeenstemming te brengen. Grote mannen worden echter wel vaker door hun zinnen tot ongerijmdheden verleid:
Eva, begiftigd met perfecte schoonheid, sprak aldus tot Adam:
Mijn Schepper en gebieder, wat ge maar wenst,
Zal ik zonder vragen gehoorzamen: zo heeft het de Heer behaagd;
Hij moge uw wet zijn, maar gij zijt de mijne: die wetenschap en niet meer,
is voor de vrouw de gelukkigste kennis en haar glorie.
Dit zijn precies de argumenten die ik kinderen heb voorgehouden. Ik voegde er echter aan toe: je verstand wint nu aan kracht, maar je moet je voor advies tot mij wenden zolang het nog niet geheel volgroeid is – dan moet je gaan denken, en je alleen op God verlaten.
Toch lijkt Milton het in de volgende regels met me eens te zijn, wanneer hij Adam als volgt met zijn Maker laat discussiëren:
Hebt Gij mij hier niet tot uw plaatsvervanger gemaakt,
En deze lagere wezens ver beneden mij geplaatst?
Welke gemeenschap kan er tussen niet-gelijken wezen,
Welke harmonie, welk waarachtig genot?
Wat wederzijds moet zijn, moet naar evenredigheid
Gegeven en ontvangen. Maar bij ongelijkheid,
Als de een van krachten blaakt, een ander nog zwak is en slap,
Zal de een niet bij de ander passen, en zullen beiden weldra reeds
Alleen verveling ondervinden. Ik spreek van kameraadschap
Zoals ik die zoek, geschikt om daarin elk rationeel genieten
Met elkaar te delen.
We laten bij de behandeling van de zeden van vrouwen zinnelijke thema’s nu buiten beschouwing, en willen dus alleen nagaan hoe we hen zó kunnen vormen dat ze gaan samenwerken, als de uitdrukking niet al te gewaagd is, met het Opperwezen.
Met individuele educatie bedoel ik – want de betekenis van het begrip staat niet precies vast – de aandacht die men aan een kind schenkt om langzaam zijn zintuigen te scherpen, zijn karakter te vormen, zijn hartstochten te beteugelen wanneer die in beroering komen, en zijn verstand in werking te stellen voordat zijn lichaam volwassen wordt; zodat de volwassene alleen maar de belangrijke taak van het leren denken en redeneren kan voortzetten, en die niet hoeft te beginnen.
Om elk misverstand te voorkomen voeg ik hieraan toe niet te geloven dat privéonderricht de wonderen kan verrichten die sommige optimistische schrijvers eraan toeschrijven. Mannen en vrouwen zullen in hoge mate worden onderwezen aan de hand van de meningen, zeden en gebruiken die heersen in de maatschappij waarvan ze deel uitmaken. In elk tijdperk is er een stroom van heersende meningen die van alles uit het verleden met zich meevoert, en die de periode als het ware een gezicht geeft. Daaruit kun je redelijkerwijs concluderen dat er niet veel van onderwijs valt te verwachten, zolang de betreffende maatschappij niet anders is ingericht. Voor mijn huidige oogmerk volstaat het echter om te stellen dat elk wezen deugdzaam kan worden door de oefening van het eigen verstand, welke de invloed van omstandigheden op talenten ook zij. Wat kan ons immers voor het atheïsme behoeden, als er ooit ook maar één wezen met kwaadaardige neigingen, dat wil zeggen een uitgesproken slecht mens, geschapen zou zijn? Als we een God aanbidden, zou die God dan geen duivel zijn?
Volgens mij komt dus de allerbeste educatie neer op de oefening van het verstand die het meest gericht is op sterking van het lichaam en de vorming van het hart. Met andere woorden: die het individu in staat stelt om zich de deugdzame gewoontes eigen te maken die het onafhankelijk maken. Dit was de mening van Rousseau over mannen: ik laat haar ook voor vrouwen gelden, en durf met zekerheid te stellen dat ze uit hun eigen sfeer zijn weggerukt door vals raffinement, en niet als gevolg van het streven naar mannelijke kwaliteiten. Zolang de zeden van de tijd niet veranderen en niet volgens redelijker regels zijn gevormd, is de koninklijke verering die vrouwen ten deel valt echter zo bedwelmend, dat het wellicht onmogelijk is om hen ervan te overtuigen dat de onwettige macht die ze krijgen door zich te verlagen, een vloek is, en dat ze moeten terugkeren naar de natuur en de gelijkheid, als ze zich willen verzekeren van de serene bevrediging die voortkomt uit oprechte genegenheid. Wat onze tijd betreft moeten we wachten – misschien totdat de rede koningen en edelen verlicht, en deze laatsten de echte waardigheid van de mens verkiezen boven een infantiele staat, en ze hun protserige, erfelijke pracht en praal afwerpen: als vrouwen dan geen afstand doen van de willekeurige macht van hun schoonheid, zullen ze daarmee bewijzen over minder geest te beschikken dan mannen.