Dark
Light

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) – Franse filosoof

Een van de grondleggers van de Romantiek
Auteur:
9 minuten leestijd
Jean-Jacques Rousseau (pastel van Maurice Quentin de La Tour)
Jean-Jacques Rousseau (pastel van Maurice Quentin de La Tour)

De Zwitsers-Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau is een van de bekendste geleerden uit de tijd van de Verlichting in de achttiende eeuw. Samen met Johann Gottfried Herder (1744-1803) en Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) behoorde hij tevens tot de grondleggers van de Romantiek. Daarnaast was hij pedagoog, componist en muziektheoreticus.

De jeugd van Jean-Jacques Rousseau

Geboortehuis van Rousseau
Geboortehuis van Rousseau
Jean-Jacques werd geboren op 28 juni 1712 in de calvinistische stad Genève in Zwitserland. Zijn moeder, Suzanne Bernard (1673-1712), stierf negen dagen na de bevalling in het kraambed aan zogenoemde kraamvrouwenkoorts. Zijn vader Isaac Rousseau (1672-1747) was horlogemaker, en een man met een opvliegend karakter. En tevens een goed vioolspeler. Eerst was Isaac dansleraar geweest, maar de calvinistische overheid in Genève verbood dit beroep en daarom werd hij horlogemaker.

In zijn jeugd liet zijn vader hem veel lezen, met name romans – vaak gezamenlijk, tot in de vroege uurtjes – maar ook meerdere werken van de Griekse historiograaf-filosoof Plutarchus (ca. 46-120 na Chr.). Jean-Jacques haalde in deze periode zo nu en dan kattenkwaad uit. Zo plaste hij eens de kookpot van de buurvrouw vol. Toen hij tien jaar was, liet Jean-Jacques’ vader hem in de steek. Isaac had iemand verwond en sloeg op de vlucht naar Nyon om aan een gevangenisstraf te ontsnappen. De familie van zijn moeder, een tante, voedde hem vervolgens een jaar of twee op, waarna Jean-Jacques onderdak kreeg bij een predikant in een naburig dorp.

Relatie met Madame de Warens

Jean-Jacques volgde weinig formeel onderwijs. Op zijn twaalfde ging hij in de leer bij een notaris en – na te zijn ontslagen vanwege disfunctioneren – als graveur bij een oom. Deze oom was echter nogal gewelddadig. Op zijn vijftiende, in maart 1728, had Jean-Jacques genoeg van de losse handjes van zijn oom. Hij vluchtte naar het buitenland en zwierf enkele jaren door Italië en Frankrijk.

In 1731 kreeg Rousseau onderdak bij een jonge en knappe weduwe, Madame de Warens (1699-1762), in Parijs. Deze vrouw had hij in 1728 voor het eerst ontmoet, door bemiddeling van een pastoor die onderdak voor Rousseau zocht. Rousseau ging daarna eerst naar Turijn en keerde in 1731 terug bij de jonge weduwe. In 1732 verhuisde Madame de Warens naar Chambéry, een stad in de Franse Alpen. Rousseau ging met haar mee en werd in de herfst van 1732 door haar gevraagd om haar minnaar te worden, met een week bedenktijd. Rousseau stemde hiermee in, hoewel hij wist dat er sprake was van een driehoeksverhouding omdat Madame de Warens nog een andere vriend had.

Studie, muziek en pedagogiek

Françoise-Louise de Warens
Françoise-Louise de Warens
De Warens was buiten de liefde om ook op andere vlakken belangrijk voor Rousseau: haar bekeringsdrang zorgde ervoor dat hij zich van het protestantisme liet omdopen tot rooms-katholiek, ook hielp zij Jean-Jacques aan een baantje en Françoise-Louise de Warens (zoals haar naam luidde) liet hem – aldus Rousseau zelf – kennismaken met de cultuur, muziek en het libertijnse leven. In Chambéry begon Rousseau met een studie Latijn. Vanwege slechte vorderingen stopte hij hiermee. Succesvoller was hij als schrijver, want in die tijd schreef hij zijn eerste literaire stukken.

In zijn Chambéry-periode probeerde Jean-Jacques Rousseau door te breken met een nieuwe, rationele muzieknotatie en componeerde hij het een en ander. Dit alles echter zonder noemenswaardig succes. Rousseau werkte verder in deze tijd nog als muziekleraar.

Eind jaren 1730 kreeg Jean-Jacques Rousseau een behoorlijke interesse in de didactiek en pedagogiek. In 1739 begon hij als onderwijzer voor enkele zonen van een rechter uit Lyon. Dit voedde Rousseaus interesse voor de manier waarop kinderen leerden. Via dit baantje kwam Rousseau ook in contact met collega-filosoof Etienne Bonnot de Condillac (1714-1780), die een neef van de familie was.

Rousseau in Parijs: verkering en Verlichting

In 1742 vestigde Jean-Jacques Rousseau zich in Parijs, in een laatste poging door te breken met zijn rationale muzieknotatie. Dit lukte echter niet. In Parijs kwam Rousseau in contact met andere Verlichtingsfilosofen, namelijk de kring rond Denis Diderot (1713-1784) en Jean le Rond d’Alembert (1717-1783). Zij werkten aan de Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers (Encyclopedie of beargumenteerd woordenboek van de wetenschappen, kunsten en beroepen, 1752-1772), een intellectueel en artistiek megaproject van 72.000 artikelen om alle actuele (wetenschappelijke) kennis in één encyclopedische reeks te verzamelen. Rousseau schreef enkele bijdragen over muziek voor de Encyclopédie.

Marie-Thérèse Le Vasseur
Marie-Thérèse Levasseur
In 1745 begon Rousseau een relatie met de wasvrouw Thérèse Levasseur (1721-1801). Met haar kreeg Rousseau vijf kinderen. Naar eigen zeggen althans, want sommige tijdgenoten stelden dat Rousseau onvruchtbaar was. Al Rousseaus vijf kinderen gaf hij af aan vondelingentehuizen. Dit kwam Rousseau op grote kritiek te staan van onder meer Voltaire (1694-1778; pseudoniem van François-Marie Arouet). Ook was het tegenstrijdig met de boodschap die hij later in zijn boek Émile (1762) verkondigde, namelijk dat vaders hun eigen kinderen dienen op te voeden.

In 1750 brak Jean-Jacques Rousseau door, toen hij een prijs won van de academie van Dyon met het essay Discours sur les sciences et les arts (Verhandeling over de wetenschappen en de kunsten). Tegen de tijdgeest in betoogde Rousseau in dit stuk dat de vooruitgang in kunst en wetenschap vanuit moreel oogpunt juist een achteruitgang betekende. Met deze visie week Rousseau af van andere filosofen uit de tijd van de Verlichting. Wat hij met hen deelde was het geloof in vrijheid en gelijkheid, maar tegen ‘de rede’ en ‘vooruitgangsgeloof’ keek Rousseau anders aan dan de meest verlichte denkers. Bij Rousseau stond niet de rede die tot vooruitgang leidde centraal, maar het hart en de ‘natuurlijke toestand’ van de onbedorven mens. Deze leefde als wilde of als plattelandsmens, twee types die Rousseau verheerlijkte omdat ze een natuurlijk leven hadden. De mens was in zichzelf vrij en onafhankelijk, aldus Rousseau, maar werd uiteindelijk bedorven door luxe, vooruitgang en wetenschap.

Een succesjaar was ook 1752, toen Rousseau zijn opera Le devin du village (De dorpsziener) mocht laten zien aan koning Lodewijk XV (1710-1774). Rousseau had een koppig karakter en weigerde zich te laten voorstellen aan de koning. Rousseau zat ongeschoren en in zijn gewone kloffie in de zaal. Na de voorstelling weigerde hij het aanbod van de koning om een mooi geldbedrag in ontvangst te nemen om het jaar mee door te komen. De hyperindividualistische en koppige Rousseau had het druk genoeg met zichzelf, hij had geen anderen nodig. En met de opera had hij zoveel geld verdiend dat hij het wel een paar jaar kon uitzingen, zonder al teveel te hoeven doen.

Rousseau over de ongelijkheid van mensen

Jean-Jacques Rousseau heeft meerdere belangrijke en goed gelezen werken gepubliceerd, waarvan hier alleen de meest invloedrijke boeken uitgelicht worden. Naast zijn eerste essay was het werk Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes (Verhandeling over de herkomst en fundamenten van de ongelijkheid tussen mensen) uit 1755 belangrijk. Hierin beweerde Rousseau als kern het volgende:

Hij argumenteerde dat morele ongelijkheid van nature voorkwam in de burgermaatschappij en verschillen veroorzaakte in macht en rijkdom. Deze soort ongelijkheid zou worden veroorzaakt door conventies. Rousseau leek een cynische kijk te hebben op de burgermaatschappij, die was ontstaan uit de ‘oorspronkelijke staat’, waarbij de mens vrij was om zijn individuele noden en behoeften te bevredigen. Voor hem was de burgermaatschappij een machtsmiddel dat gebruikt werd door de invloedrijken om controle en de eigen rijkdom te behouden.” – citaat Wikipedia

Goed gelezen werd Rousseaus debuutroman Julie, ou la Nouvelle Héloïse (Julie, of de nieuwe Héloïse) uit 1761. Deze briefroman ging over twee geliefden uit verschillende klassen die wilden trouwen maar veel tegenwerking uit hun omgeving kregen. Rousseaus verhaal was gebaseerd op de bekende middeleeuwse liefdesgeschiedenis van de theoloog Pierre Abélard en de non Héloïse. In deze roman, een van de best verkochte boeken van Rousseau, verheerlijkte hij het plattelandsleven, evenals wandelen in de bergen. De briefroman maakte Rousseau tot een idool van het leespubliek en zorgde ervoor dat bergwandelingen een Frans modeverschijnsel werden.

Émile, Du contrat social & Confessions

Voorpagina van "Du Contrat Social" uit 1762, gedrukt in Amsterdam.
Voorpagina van “Du Contrat Social” uit 1762, gedrukt in Amsterdam.
In 1762 publiceerde Jean-Jacques Rousseau zijn twee meest invloedrijke werken, namelijk Du contrat social (Over het sociaal contract, of: Over het maatschappelijk verdrag) en Émile, ou De l’éducation (Émile, of Over de opvoeding). Postuum, in 1781, verscheen nog een ander invloedrijk boek, de autobiografie Confessions (Bekentenissen).

Met het boek Du contrat social bracht Rousseau een alternatieve visie op de politiek naar voren. Landen moesten bestuurd worden door de algemene wil van het volk, dat een ‘sociaal contract’ (maatschappelijk verdrag) aanging met de bestuurder. Iedere burger heeft gelijke rechten, maar wel moet het door de maatschappij aangewakkerde eigenbelang opgeheven worden in een algemene wil. Tegenover de individualistische staatsopvattingen van filosofen als Thomas Hobbes (1588-1679) en John Locke (1632-1704), bepleitte Rousseau dus het collectieve karakter van de staat. Rousseau beschouwde de gemeenschap als het eindpunt van de democratie, niet het individu. Tijdens de Franse Revolutie werd hij om deze reden een idool van de Franse natie.

In Émile keerde Rousseau zich tegen de autoritaire opvoeding van kinderen en bepleitte hij het belang van de vaderlijke rol in de opvoeding. In het boek komt duidelijk naar voren dat voor Rousseau de natuur goed was, terwijl de cultuur c.q. de maatschappij de mens slecht maakte. Je kon kinderen daarom het beste opvoeden in de natuur. In het boek kreeg de denkbeeldige leerling Émile van zijn vader opvoeding, tot hij zelf vader werd. Émile groeide op in een pedagogisch klimaat dat zich kenmerkte door weinig gezag en veel vrijheid. Hij mocht zich van zijn vader niet laten meeslepen door de gangbare passies, opinies en autoriteiten. Émile leert vooral door ervaringen die zijn huisleraar, die uiteraard Jean-Jacques heet, voor hem bedenkt. Leren door doen, zoals timmerwerk, meubelmaken, tuinieren, verdwalen in bossen, zwemmen, et cetera. Jean-Jacques leerde Émile door eigen ervaring respect hebben voor boeren en handwerkslieden, en dat zij belangrijker waren dan koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders. Émile kreeg geen godsdienstonderwijs en werd tot zijn vijftiende levensjaar beschermd voor allerlei geleerde ‘kletskoek’, zoals geschiedkundige en filosofische verhandelingen. Rousseau geloofde namelijk in de aangeboren goedheid van de mens. De verschillen tussen arm en rijk, tussen heersers en onderdrukten maakten de mens slecht.

Terwijl Rousseaus boeken Frankrijk veroverden, moest hij in juli 1762 zelf het land ontvluchten. Een Frans rechtscollege in Parijs veroordeelde hem namelijk voor de publicatie van Émile en Du contract social. Zijn boeken gingen in vlammen op tijdens publiekelijke verbrandingen op de trappen van het hooggerechtshof. Overhaast vertrok Jean-Jacques Rousseau in een open rijtuig naar Zwitserland. Daar vestigde hij zich in de plaats Yverdon, vanwaar hij kort erop verder trok naar Môtiers in het Pruisische vorstendom Neuchâtel.

In de jaren die volgden schreef Rousseau nog een boek over zichzelf, een autobiografie met als titel Confessions, dat in 1781 postuum verscheen. Rousseau gaf in dit boek niet alleen een beschrijving van zijn levensgeschiedenis, maar probeerde tevens zijn eigen levensloop en de keuzes die hij gemaakt had te verklaren. Rousseau was in dit boek behoorlijk openhartig, ook als het om beschamende zaken ging. Hoewel Rousseaus Confessions een van de eerste moderne westerse autobiografieën was, ging Rousseau in zijn eigendunk wel wat ver. Hij beweerde namelijk dat er nooit meer zo’n goede autobiografie geschreven zou worden als de zijne.

Laatste levensjaren en overlijden

In de jaren 1765-1767 verbleef Rousseau in Londen, Engeland, op uitnodiging van filosoof David Hume. Hun ontmoeting ontaardde echter in een fikse ruzie, die zelfs voor de rechter uitgevochten werd en een publieke zaak werd. Rousseau kreeg ongelijk en vertrok op 21 mei 1767 weer naar Frankrijk.

In Frankrijk huwde hij op 30 augustus 1768 met Thérèse Levasseur. Het echtpaar betrok een boerderij in Maubec, in de regio Rhône-Alpes in het oosten van Frankrijk. Rousseau bracht in juni 1770 nog een bezoek aan Parijs, waar hij probeerde bij het gerecht zijn gelijk te halen rond de verboden publicaties, maar hij kreeg nul op rekest. Rousseau benutte zijn tijd in Parijs verder vooral met wandelingen in de Jardin des Plantes. Hier ontmoette hij de botanici René Louiche Desfontaines (1750-1833) en Jacques-Henri Bernadin de Saint-Pierre (1737-1814), met wie hij bevriend raakte.

In de jaren die volgden, keerde Rousseau zich steeds meer af van zijn verlichte en atheïstische vrienden. Hij werd steeds meer een kluizenaar en richtte zich op het ideaal van de onbedorven mens in de ongerepte natuur.

Op 2 juli 1778 overleed Jean-Jacques Rousseau in de plaats Ermenonville in Frankrijk.

Meer filosofiegeschiedenis
Boek: Rousseau en ik – Over de erfzonde van de authenticiteit
Boek: Geschiedenis van de filosofie

Bronnen

Boeken

-Leo Damrosch, Jean-Jacques Rousseau. Een rusteloos genie (Baarn: Ten Have/Veen Magazines, 2011).
-Jan Bor en Errit Pietersma, De verbeelding van het denken. Geschiedenis van de westerse & oosterse filosofie (7e geheel herziene druk; Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2014 [1995]) 467-470.

Internet
-Achtergrondinformatie bij Discours sur l’origine et les fondements de l’inegalité parmi les hommes (1755).
-Achtergrondinformatie en beginpagina’s van Rousseaus Bekentenissen (in het Nederlands).
-Henriette Roland Holst, Rousseau. Een beeld van zijn leven en zijn werken (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1912).
–James J. Delaney, ‘Rousseau‘, Internet Encyclopedia of Philosophy [IEP] (peer reviewed).
-Eva Meijer over Rousseaus Bekentenissen (1782), Humanistische Canon.
-z.n., ‘Tegenwoordig is iedereen een kleine Rousseau‘, Trouw (12 juli 2012).

Enne Koops (1978-2023) was historicus en docent geschiedenis en maatschappijleer aan het Rietschans College in Ermelo. Zijn interesse ging uit naar onderwerpen als religie- en cultuurgeschiedenis, oorlogen, migratie, en de geschiedenis van Noord-Amerika, Nederland en Duitsland. Publiceerde vele artikelen op Historiek. Zie ook: In memoriam

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×