Dark
Light

Deftig taalgebruik in officiële Indië-correspondentie 1945-1950

De heren waren niet van de straat
7 minuten leestijd
Minister John Loudon tijdens een toespraak in 1931
Minister John Loudon tijdens een toespraak in 1931 (Nationaal Archief)

Diplomaten, topambtenaren en bewindslieden zijn goed geschoold en drukken zich schriftelijk keurig uit. Toch is het vanuit het perspectief van 2021 opmerkelijk hoe deftig, soms op het overdrevene af, ze zo’n driekwart eeuw geleden schreven. Grasduinend in documenten over het Indië-conflict (1945-1950) waant de hedendaagse lezer zich geregeld in een andere, vreemde wereld.

Voor het beschrijven van de worsteling om Indië zijn de ‘Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950’ (afgekort NIB) een goudmijn. Historici hebben er dan ook veelvuldig uit geput. Het eerste van wat twintig dikke delen aan bronnenmateriaal zouden worden verscheen in 1971, het laatste in 1996. Aanvankelijk nam S.L. (Simon) van der Wal het werk in zijn eentje op zich, later kwam daar P.J. (Pieter) Drooglever bij. Na Van der Wals overlijden (1978) zette Drooglever het werk voort met M.J.B. (Marian) Schouten.

Aan telegrammen, notulen, memoranda, situatierapporten, dagorders en brieven, allemaal zorgvuldig van voetnoten voorzien, is een enorme berg informatie bijeen gebracht. Voor de politieke en militaire geschiedschrijving is die stortvloed aan gegevens onontbeerlijk. Maar er valt ook een taalkundig tijdsbeeld uit te reconstrueren.

Excellentie

Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië
Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië (CC BY-SA 3.0 – Willem van de Poll – Nationaal Archief – wiki)
Laten we maar meteen NIB I open slaan. Daarin begint op pagina 319 gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer op 11 oktober 1945 een telegram aan minister Logemann (Overzeese Gebiedsdelen) zo:

,,Uwer Excellentie’s schrijven (. . .) zet de ongelijkheid van inzicht uiteen, die tusschen Haar en mij (. . .) is gebleken te bestaan.’’

Nu zouden we schrijven: ‘Uit uw bericht blijkt dat we het oneens zijn’, maar daar gaat het hier niet om. Wat vooral opvalt, is dat de ‘Excellentie’ wordt aangeduid als ‘Haar’, terwijl hoogwaardigheidsbekleders – de koningin uitgezonderd – destijds allemaal mannen waren. Hoezo dan ‘Haar’, dat in de telegrammen vaker opduikt? De Woordenlijst der Nederlandse Taal geeft opheldering: het woord excellentie, dat gewone stervelingen nooit gebruiken, is vrouwelijk – los van de vraag of de betreffende functionaris man of vrouw is. Leuk, weer iets bijgeleerd.

Curieus is een particulier schrijven van topambtenaar Van Vredenburgh, die in Indië ondervoorzitter was van de Nederlandse delegatie die onderhandelde met de Republiek Indonesië. Op 22 december 1947 schreef hij aan zijn eigen minister, Van Boetzelaer van Oosterhout (Buitenlandse Zaken). Het is particuliere correspondentie, dus de aanhef ‘Beste Pim’ is niet zo vreemd. Wel valt op dat Van Vredenburgh die ‘Beste Pim’ vervolgens consequent met ‘U’ aanspreekt. Toch beleefde afstand dus. Dat deed Van Vredenburgh vaker.

Het verhinderde de topambtenaar overigens niet om zijn minister een uitbrander te geven. Het hele kabinet bleek in december 1947 kennis te hebben genomen van een eerder ‘strikt vertrouwelijk’ schrijven van Van Vreedenburgh aan Van Boetzelaer. De topambtenaar had onder meer gemeld dat de hoogste bestuurder in Indië, luitenant-gouverneur-generaal Van Mook, dacht minister Neher ‘in zijn zak te hebben’. Neher (Wederopbouw en Volkshuisvesting) zal van die mededeling niet vrolijk zijn geworden. Als een ambtenaar er niet van op aan kan dat vertrouwelijke informatie ook vertrouwelijk blijft, zal hij de neiging hebben ‘zijn Chef’ minder openhartig te informeren, pepert Van Vredenburgh minister Van Boetzelaer in. In de verte valt een verband te zien met het Kamerdebat van eind april 2021 over notulen van de ministerraad over de kindertoeslagaffaire. Wat wordt alleen gedeeld in beslotenheid? Hoe om te gaan met openbaarheid?

Tutoyeren

Terug nu naar het deftige taalgebruik. Enerzijds lijkt dat vaak nodeloos ingewikkeld. Anderzijds: al die diplomatieke en bestuurlijke berichten werden niet voor de openbaarheid geschreven, maar voor functionarissen uit dezelfde ‘kaste’. Zo schreef men onderling nu eenmaal. En de boodschap werd begrepen. Het was bovendien de tijd waarin ministers elkaar nog niet tutoyeerden. In zijn boek ‘Kabinetsformaties 1959-1973’ (Den Haag 1982) noemt dr. P.F. Maas één uitzondering. In het derde kabinet-Drees spraken premier Drees (PvdA) en minister Beel (KVP) elkaar als enigen met de voornaam aan: Wim en Louis.

Deftigheid

Ter illustratie onderstaand een kleine greep uit de deftigheid in de officiële stukken over het Indië-beleid, ingedeeld in een paar categorieën. Om te beginnen de categorie woorden die officieel ook nu nog bestaan en ook in het ‘gewone’ woordenboek staan, maar met het dagelijks spraakgebruik weinig van doen hebben. Van die soort is één woord aangetroffen: approximatief (= ongeveer, bij benadering).

Voorts woorden die anno 2021 officieel wel bestaan, maar waarnaar het in een modern woordenboek vergeefs zoeken is. Daar gaan we. Emaneren (= uitgaan van), geïntercepteerde (= onderschepte) en ecarteren (= verwijderen). De Woordenlijst der Nederlandse Taal kent deze woorden, de dikke Van Dale vermeldt ze niet. Verder: dilatoir (= met opschortende werking, gericht op vertraging), pernicieuzer (= kwaadaardiger) en gehomologeerd (= goedgekeurd). Ook die woorden kent de Woordenlijst wel en Van Dale niet, maar in 1950 stonden ze nog wel in het woordenboek.

Vervolgens de woorden die tegenwoordig én officieel niet bestaan én niet in het woordenboek voorkomen, maar vroeger wel. Deferentie (= achting/eerbied), touchante (= roerend/treffend) en succumberen (= bezwijken). Ze staan niet in de Woordenlijst en niet in Van Dale, maar dat woordenboek vermeldde ze in 1950 nog wel. Een buitenbeetje is difficulteerde (= bemoeilijkte), dat onbekend is bij Van Dale én de Woordenlijst, maar in de negentiende eeuw wel eens werd gebruikt.

Tot slot woorden die nu én vroeger in woordenboeken en officiële woordenlijsten in het geheel niet voorkomen en -kwamen. Het zijn woorden die de gebruiker uit een vreemde taal heeft geplukt en op eigen houtje heeft vernederlandst. Niet bestaande Nederlandse woorden dus, maar ze staan wel sjiek en plechtig. De goed geschoolde diplomatieke of bestuurlijke ontvanger zal wel hebben begrepen wat werd gedoeld, aangezien ook de geadresseerde zijn talen sprak. Aangetroffen werden onder meer froisseren (= kwetsen), geïndisponeerdheid (= afwezigheid, een beetje ziek zijnde), susceptibiliteit (= gevoeligheid), belliqueuze (= oorlogszuchtige) en gedegouteerd (= vol walging).

Alexander Fiévez in 1946
Alexander Fiévez in 1946 (CC BY-SA 3.0 – Spaarnestad / Anefo – wiki)
Voorts duiken Engelstalige citaten geregeld op, Franstalige iets minder. Neem minister van Oorlog Fiévez. Op 28 oktober 1947 zei hij in een vergadering van enkele ministers en topofficieren:

“Le bon Dieu est toujours avec les grands bataillons.” (De goede God is altijd met de grote bataljons)

Wat hij bedoelde, is duidelijk. Maar het citaat was helaas niet helemaal goed. Op 6 februari 1777 noteerde de Franse schrijver/filosoof Voltaire het in een brief een slagje anders:

“On dit que Dieu est toujours pour les gros bataillons” (Men zegt dat God altijd voor de grote bataljons is)

Voltaire zelf schreef dus niet iets toe aan God, hij constateerde slechts dat anderen dat doen – een subtiel maar niet onbelangrijk verschil.

Latijn

Nog liever dan naar het Engels of Frans grepen de heren in de tweede helft van de jaren veertig naar het Latijn. Een paar voorbeelden slechts. Van Kleffens, dan ’s lands vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, seint op 18 augustus 1947 aan minister Van Boetzelaer (Buitenlandse Zaken) dat tegen Nederland in de Veiligheidsraad partijdig is opgetreden ‘tijdens deze dies ater’ (dofzwarte dag). Het is opnieuw Van Kleffens die op 22 april 1948 in een telegram aan Van Boetzelaer maar liefst ‘Jupiter Tonans’ (correct Latijn: Iuppiter Tonans, de donderende Jupiter) van stal haalt om aan te geven hoe ferm topambtenaar Butterworth op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken tegen Nederland was uitgevaren.

Minister Neher tijdens een bezoek aan Sumatra. Inspectie van de erewacht
Minister Neher tijdens een bezoek aan Sumatra. Inspectie van de erewacht (CC0 – Nationaal Archief)

Geregeld komen de termen ‘ad calendas graecas’ (met Sint Juttemis), ‘periculum in mora’ (uitstel is gevaarlijk) en ‘proprio motu’ (uit eigen beweging) in de documenten voor. Maar dat is nog niets vergeleken met een wel heel hevige noodkreet die twee keer in de Indië-documenten wordt geslaakt. Eénmaal (in NIB IX) aan het slot van een ambtelijke nota van het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen over de ‘Politieke toestand en separatistische stroomingen in Oost-Indonesië’ (16 juni 1947). De tweede keer (in NIB XV) op 5 oktober 1948, in een telegram dat de gedelegeerde van het opperbestuur (en oud-minister) Neher vanuit Indië aan premier Drees zond.

In beide gevallen luidde de onheilspellende noodkreet: ‘caveant consules’, ofwel ‘laten de consuls (daarvan werden er in het klassieke Rome jaarlijks twee gekozen) waakzaam zijn’. Het zijn de eerste woorden van een iets langere zin:

‘Caveant consules ne quid detrimenti res publica capiat’ (Laten de consuls waakzaam zijn opdat de staat geen kwaad overkomt)

Zo luidde het ‘senatus consultum ultimum’, het uiterste besluit van de senaat. Vergelijk het maar met het uitroepen van de noodtoestand. Het was in Rome het laatste station vóór het aanstellen van een dictator in wiens handen alle macht geconcentreerd was om een extreme crisis te bezweren.

In de context van de dekolonisatie van Indonesië was dat ‘caveant consules’ een wel erg alarmistische ontboezeming. Nederland stond in de jaren 1945-1950 niet aan de rand van de afgrond en Indië ook niet. Wat wel dreigde, was dat de kolonie zijn eigen weg zou gaan, maar niet – althans niet helemaal – op de voorwaarden die Nederlandse bestuurders daaraan stelden. Nederland accepteerde dat niet. Er is veel bloed vergoten voordat op 27 december 1949 officieel de soevereiniteit aan Indonesië werd overgedragen.

In perspectief

Overigens is het wel goed bovenstaand taalgebruik in perspectief te plaatsen. Zo’n twintig jaar vóór de hier bekeken officiële stukken kon het nog veel archaïscher. Een enkel voorbeeld is te lezen in de biografie die Ariëtte Dekker in 2015 publiceerde over de bekende Rotterdamse ondernemer Anton Kröller. In 1916 (Eerste Wereldoorlog) klaagde de Nederlandse gezant in Berlijn, W.A.F. baron Gevers, dat Kröller buiten hem om over handelskwesties had overlegd op het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. Van zijn minister kreeg Gevers ten antwoord:

,,Demandez à K. de vous expliquer tout’’ (Vraag aan K. u alles uit te leggen)

Minister John Loudon (1866-1955), zo meldt Dekker, ‘antwoordde zijn diplomaten altijd in het Frans’. Kennelijk een na-ijlend trekje uit de negentiende eeuw.

“Doe effe normaal”

Aan de andere kant van het taalspectrum – zij het niet in geschreven maar in mondelinge vorm – zien we bijvoorbeeld PVV-leider Geert Wilders en premier Mark Rutte (VVD) die bij de Algemene Beschouwingen op 22 september 2011 de degens kruisten. Wilders zei toen tegen Rutte: “Doe ‘ns normaal man!’’, waarop de premier tegenwierp:

“Doe ‘ns normaal man? Doe lekker zelf normaal!’’.

Alles overziend valt te concluderen dat niet alleen de taal van gewone Nederlanders, maar ook het bestuurlijke taalgebruik aan ontwikkeling onderhevig is. Niets menselijks is bestuurders en diplomaten vreemd.

Ook interessant: Indië: politioneel optreden? Nee, oorlog

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×