In Den Haag daar woont een graaf en zijn zoon heet Jantje. Als je vraagt waar woont je pa, dan wijst hij met zijn handje…” Met deze versregels begint een bekend kinderliedje. Op de Lange Vijverberg staat een beeld van deze Jantje, mogelijk graaf Jan I (1284-1299).
Net als in het versje wijst de beeltenis van Jantje naar de plek waar zijn vader, de Hollandse graaf Floris V, woonde: het Binnenhof. Hoe ontstond dit hofgebied en welke ontwikkeling maakte het in de loop der tijd door?
Graven van Holland
Vermoedelijk liet graaf Floris IV (1222-1234) omstreeks 1230 al een eerste aanzet geven voor het hofgebied. Bouwkundige en archeologische gegevens lijken te bevestigen dat er rond die tijd bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden op het Binnenhof. Andere bronnen geven aan dat Floris IV in 1229 de nieuwe eigenaar werd van het gebied. Hoe dan ook was het in de eerste helft van de dertiende eeuw dat de graven zich hier vestigden. In 1248 zou Floris’ zoon, graaf Willem II, de opdracht hebben gegeven om aan de oevers van een duinmeertje een paleis te bouwen. In datzelfde jaar was Willem II tot Rooms-koning van het Duitse Rijk gekroond; een waardig onderkomen zou passen bij zijn nieuwe titel. In de loop der tijd werd het gebouwencomplex steeds verder uitgebreid, waarbij de Grote Zaal (de Ridderzaal) het middelpunt bleef.
Wat trok de graven naar deze plek? Op deze vraag valt niet met zekerheid antwoord te geven, maar er zijn een aantal factoren die het tot een aantrekkelijke omgeving maakten. De aanwezigheid van het uitgestrekte ‘Haagse Bos’ gaf de mogelijkheid tot jagen op wild en gevogelte. Het duinmeertje dat later zou worden uitgegraven tot een statige Hofvijver, zat vol met vissen en vogels. Reigers werden bijvoorbeeld gezien als delicatesse en werden dan ook gehouden in de ‘reigerij’ die dicht bij het grafelijk slot lag. Mogelijk was ook het feit dat het dorp op een kruising van belangrijke wegen lag van belang voor de graven. Steden als Leiden en Gouda waren snel te bereiken.
Leeuw en ooievaar
Met de komst van de graven groeide de kleine boerennederzetting tot het drukbevolkte dorp Die Haghe. De aanwezigheid van het grafelijk hof trok hoge functionarissen, maar ook veel ambachtslieden die zich blijvend vestigden. Er ontstond een bloeiende gemeenschap van onder meer ketellappers, schoenmakers, bakkers en kleermakers. Tegelijk ontwikkelde zich ook een duidelijke scheiding tussen hof en dorp, die onder meer goed zichtbaar was in het straatbeeld. Hoge bestuursambtenaren hadden grote huizen rondom het Binnenhof en de Hofvijver. De ambachts- en handelslieden woonden in kleine huisjes in de smalle straten en steegjes van het dorp.
De tweedeling manifesteerde zich in meer opzichten. Zowel hof als dorp had een eigen bestuur: op en rond het Binnenhof had de regering van Holland het voor het zeggen, in het dorp had het lokale bestuur de macht. Beide gebieden hadden ook een eigen wapen: de rode leeuw van het gewest Holland en vanaf de zestiende eeuw de ooievaar van het dorp Die Haghe.
Naast een eigen bestuur hadden hof en dorp ook een eigen rechtbank en een eigen schuttersgilde. Deze gewapende burgerwacht had de taak om de openbare orde te handhaven. Ook verdedigden de schutters de stad bij gevaar van buitenaf. Vanwege de bestuurlijke tweedeling kende Die Haghe twee schuttersgilden. Het Sint-Jorisgilde moest de chique hofbuurt bewaken en had veel adel onder zijn officieren. Het Sint-Sebastiaansgilde ging over de veiligheid van de rest van het gebied en had minder deftige leden.
Hofstad
Wat met de graven van Holland was begonnen, werd voortgezet door de stadhouders. Ook zij resideerden op het Binnenhof en gaven dit gebied meer allure. Prins Maurits, stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, was de eerste stadhouder die zich hier vestigde. In 1585 nam hij zijn intrek in het Stadhouderlijk Kwartier aan het Binnenhof – daarmee werd Den Haag hofstad. Een echte hofcultuur ontstond pas onder Maurits’ opvolger Frederik Hendrik. Hij liet de hofhouding sterk uitbreiden en gaf grootse feesten. Ook liet Frederik Hendrik verschillende paleizen bouwen, waarvan helaas alleen Huis ten Bosch nog bestaat.
Het Binnenhof bleef het centrum van de macht. De plek waarheen het ‘handje van Jantje’ wijst, is nog altijd de plek waar de regering zetelt. Maar zo gescheiden als hof en dorp ooit waren – door grachten, muren en poorten – zo toegankelijk is het hofgebied nu: iedereen is welkom om het gebouwencomplex te bewonderen, al is het alleen maar om van buitenaf af naar de Ridderzaal te kijken.
~ Haags Historisch Museum – Rosa Bilkes
Bronnen ▼
– J.G. Smit (eindred.), Den Haag. Geschiedenis van de stad. Deel 1: Vroegste tijd tot 1574 (Waanders Uitgevers, Zwolle: 2004).
– Kees Stal, Den Haag in kaart gebracht. 750 jaar groei in plattegronden uit het Gemeentearchief (Sdu Uitgevers, Den Haag: 1998).
– Haags Gemeentearchief, ‘Ach Lieve Tijd, nummer 7: de Hagenaars en het hofleven’ (Uitgeverij Waanders, Zwolle: 1985).