De hoef van Malgré Tout
OF: HOE DE DENEN EEN GRAANTJE VAN DE VREDE MEEPIKTEN EN EEN INKTPOT TOT NATIONALE TROTS VERHIEVEN
Wat we komen doen? Twee Belgen in een Duitse huurwagen. De Deense douanière heet ons op haar manier welkom. We zijn toeristen, antwoorden we. We vrezen dat we alleen maar meer vragen uitlokken als we vertellen dat we op zoek zijn naar de oude grens tussen Denemarken en Pruisen. Of dat we het Verdrag van Versailles achterna reizen. We mogen door. Het klinkt niet van harte. Denen zijn patriotten, zo ziet het eruit, zeker in dit grensgebied. In nagenoeg elke tuin staat een mast met de Deense vlag of, sierlijker, een wimpel: de rood-witte Dannebrog. Nergens zijn Denen zo Deens als hier, in Zuid-Jutland — het cliché lijkt te kloppen.
We rijden ten noorden van Christiansfeld over de Koldingvej, een kaarsrechte weg door een eentonig landschap. Remmen! Daar staat er een, en wat verder nog een. Zwerfkeien met een inscriptie die aan een heuglijke dag herinnert: 10 juli 1920, toen de Deense koning Christiaan X hier de grens met Duitsland overstak om een deel van Sleeswijk weer bij zijn rijk te verwelkomen. Om de naam van de koning voluit te schrijven was er geen plaats op de eerste grillige steen, die door Obelix lijkt te zijn aangesleept.
‘Minde om / Kong Chr. X / her besteg den hvide Hest / Genforeningsdagen / den 10. Juli 1920’.
Hier stapte het Deense staatshoofd uit zijn auto, en besteeg een prachtige, kloeke hengst. Een ridder op een wit paard. Een paar honderd meter verder, aan de voormalige Deens-Duitse grens in Taps, waar Christiaan wat later met zijn gevolg onder een triomfboog door reed, lezen we op een steen:
‘Her Hilste / Sønderjyderne / Kong / Christian den Xde / Velkommen / ved / Genforeningen / Den 10. juli 1920’.
De tiende juli 1920 was een feestelijke revanche voor de Denen. Meer dan vijftig jaar tevoren hadden ze de hertogdommen Sleeswijk en Holstein aan de Pruisen en hun bondgenoot Oostenrijk moeten afstaan. In 1864 in Dybbøl, daar bij die molen waar het nationale slagveld als openluchtmuseum is geënsceneerd, beten de Denen in het zand. Ze verloren de Duits-Deense Oorlog. De Duitsers sleepten de buitgemaakte kanonnen naar Berlijn om de Siegessäule te decoreren. In 1866 werd beslist dat de bevolking van Sleeswijk, die in tegenstelling tot die van Holstein nog overwegend Deenstalig was, over haar toekomst mocht stemmen. Die belofte werd nooit nagekomen.
In de Reichstag in Berlijn maakte het Sleeswijkse parlementslid Hans Peter Hanssen eind 1918 handig gebruik van de Veertien Punten van de Amerikaanse president Wilson om in de chaos van de laatste dagen van de Eerste Wereldoorlog de kwestie van de volksraadpleging opnieuw op de agenda te zetten. De inwoners van Sleeswijk zouden over zichzelf mogen beschikken. Artikels 109 tot 114 van het Verdrag van Versailles regelden de voorwaarden en een geallieerde commissie organiseerde het referendum ter plekke in het voorjaar van 1920.
In het noorden koos een overgrote meerderheid van de bevolking voor Denemarken; het zuiden stemde overwegend Duitsgezind. Dus werd Sleeswijk over Denemarken en Duitsland verdeeld; er werd een nieuwe grens van de Noordzee naar de Oostzee getrokken. Noord-Sleeswijk werd Deens Zuid Jutland; Zuid-Sleeswijk werd een deel van het Duitse bondsland Sleeswijk-Holstein.
Een sneeuwwit paard, misschien wel een Knabstrupper zoals dat van Pippi Langkous, past bij het sprookje van de ‘hereniging’. De hengst die de koning bereed, heette Malgré Tout — de naam zat als gegoten. ‘Ondanks alles’, zelfs al waren ze niet bij de Eerste Wereldoorlog betrokken, kregen de Denen een stuk land terug dat ze meer dan een halve eeuw eerder aan de Duitsers verloren hadden. Hoe belangrijk dat cadeau uit Versailles was, blijkt uit de fetisjistische behandeling die het paard kreeg. Toen zijn eigenaars, een adellijk echtpaar uit Visboggaard van wie de koning Malgré Tout geleend had, het paard moesten laten inslapen, werd een van zijn hoeven bewaard en verzilverd. ‘De eerste hoef die de grens overstak’, diende de koning tot inktpot en staat nog steeds in het koninklijk paleis Amalienborg in Kopenhagen. Op het graf van het paard kwam nog een gedenksteen.
Op de parkeerplaats van Den Gamle Grænsekro, de oude grensherberg in Taps, hijsen ze de Deense vlag. Het teken dat ze open zijn. Ook voor ‘Kaffee und Kuchen’, meldt een bord. Wij staan aan de overkant van de weg geparkeerd, naast nog een vlaggenmast, die bij het Genforenings- og Grænsemuseet hoort, het museum van de grens. Meer vlaggen zien we binnen — op een schilderij van Hedvig Collin zit zelfs een batterij vrouwen Deense vlaggen voor Zuid-Jutland te naaien. Het museum is aandoenlijk gedetailleerd. We doen ons best en krijgen een oorkonde ten afscheid. Om te bewijzen dat we er geweest zijn. We voeren een vriendelijk dovemansgesprek met de bejaarde vrijwilligster die de kassa bemant. Met Duits komen we hier blijkbaar niet ver.
Buiten is het even zoeken naar de grenspaaltjes die op de akkers de plaats aangeven waar ooit Denemarken eindigde en Duitsland begon. Smokkelverhalen horen erbij. Twee grensstenen zijn door een plank verbonden en doen dienst als rustbank. Is dat niet de beste vorm van recyclage voor een grens die geen grens meer is?
De geschiedenis van 1920 wordt ons nog een keer uit de doeken gedaan in het stadsslot van Sønderborg.Er werd blijkbaar met passie en oneliners om de overwinning in het referendum gestreden. De sfeer tussen Deens- en Duitsgezinden was al een tijdje gespannen. ‘Wir wollen Deutsch sein wie unsere Väter waren’, schreeuwt een pro-Duitse affiche.
‘Bedenkt Euch noch einmal! Stimmt dänisch!’
Die laatste, pro-Deense poster haalt de onzekerheid door de revolutionaire toestand in Duitsland aan als argument voor aanhechting bij Denemarken.
De campagne ten spijt was de uitslag van het referendum blijkbaar voorspelbaar. De Duitsers in het noorden van Sleeswijk hadden de nederlaag van ver zien aankomen. Het theatraal opgestelde beeld van kanselier Otto von Bismarck, de man die het grote Duitse Rijk had verenigd, verhuisden ze voor de veiligheid al in mei 1919 zuidwaarts, nog voordat het Diktat von Versailles was getekend — eerst naar een schuur, pas in 1930 naar de Aschberg in Ascheffel. De Duitse vrees was gegrond; de oorspronkelijke locatie van het beeld, de Knivsbjerg tussen Aabenraa en Haderslev, werd Deens grondgebied.
Ooit was hij de machtigste man van Duitsland, nu staat hij er wat sullig bij, met zijn pinhelm op, verloren op een heuvel van niemendal, de Aschberg van nog geen honderd meter hoog. Je kunt niet genoeg afstand nemen om het zeven meter hoge beeld van Bismarck in het juiste perspectief te zien. Als je naast zijn zevenmijlslaarzen en zijn zwaard staat, kijk je recht in zijn kruis.
Standbeelden kun je gemakkelijker verhuizen dan mensen verplanten. Op de Knivsbjerg, rond Bismarcks lege voetstuk met de slogan ‘Jungs holt fast’, komen nog regelmatig de leden van de Duitstalige minderheid in Denemarken samen. Ze houden vast aan hun roots. In een perk naast de heuvel eren ze ook hun doden van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Het voelt voor een buitenstaander wat ongemakkelijk of op zijn minst verwarrend aan. Wie stond wanneer aan welke kant? Hebben we het juist? Duitsers uit Sleeswijk die voor hun land sneuvelden in ’14–’18 naast Duitstalige Denen die met de nazi’s tegen Denemarken vochten in ’40–’45 — er zijn intussen al correcties uitgevoerd, de namen van ‘verbrande’ oud-strijders zijn op de bronzen platen geschrapt. Het toont aan hoe lastig het is als grenzen steeds weer verschuiven. Ter plaatse en in de hoofden. Aan beide zijden van de grens leven nog minderheden, enkele tienduizenden Deenstaligen in Duitsland, een goede 15.000 Duitstaligen in Denemarken. Ze kregen politieke rechten en genieten onderwijs in hun eigen taal. Ze koesteren hun cultuur, maar de spanningen zijn verleden tijd of folklore.
Misschien vatten de wederwaardigheden van de leeuw van Idstedt de ingewikkelde geschiedenis symbolisch samen. Het is hem niet aan te zien, zo rustig staat hij op het gazon in Flensburg, maar het bronzen beest heeft wat kilometers op de teller. Hij staat weer waar hij in 1862 oorspronkelijk onthuld werd: op de oude begraafplaats tussen de zerken en de bomen in de havenstad aan de Oostzee. Hij herinnerde aan een Deense zege tegen Pruisen in 1850, maar de triomfantelijke houding van het monument beviel de Duitsgezinde Flensburgers al bij de inwijding niet. In 1868, enkele jaren na de Deense nederlaag tegen de Pruisen, werd de leeuw naar Berlijn versjouwd, waar hij eerst op de binnenplaats van het Zeughaus aan Unter den Linden en later in een kazerne verzeild raakte. In 1945 werd hij door Amerikaanse troepen naar Kopenhagen overgebracht, als symbool van de overwinning op de nazi’s, maar sinds 2011 staat hij weer in Flensburg — in Duitsland dus, want de stad is na het referendum van 1920 Duits gebleven. Een monument voor een Deense triomf op Duits grondgebied? Een teken van verzoening, heet het nu.
Flensburg heeft een dubbele reputatie. Duitsers associëren de stad met het rijbewijs met punten, omdat hier de administratie daarvan gevestigd is. Voor Denen is Flensburg dé shoppingstad net over de grens; vooral alcohol is hier voor hen aanmerkelijk goedkoper.
Het Deense symfonieorkest van Zuid-Jutland, het Sønderjyllands Symfoniorkester, treedt regelmatig op in het Deutsche Haus. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar het grote Duitse cultuurhuis in nieuwezakelijkheidstijl was op het einde van de jaren ’20 bedoeld als geschenk omdat de Flensburgers voor Duitsland hadden gestemd. Het centrum moest de Duitse cultuur uitstralen in het grensgebied. De doelstellingen zijn uiteraard bijgestuurd, maar boven de ingang prijkt nog een grote Duitse rijksadelaar met daaronder het opschrift ‘Reichsdank für deutsche Treue’.
Met de aanhechting van Noord-Sleeswijk kreeg Denemarken ook onverwachte erfenissen uit de oorlog waar het niet aan deelgenomen had. In Løgumkloster bijvoorbeeld. Het heeft een tijd geduurd voordat we de plek vonden. We wisten dat ze in de buurt waren, maar wie kijkt er nog naar hen om? Ze liggen in een verwaarloosd bosje op de hoek van een bedrijventerrein, 71 graven van krijgsgevangenen uit de Eerste Wereldoorlog, op een begraafplaats met een ijzeren hekje dat niemand buitenhoudt en een stenen omheining waar je zo overheen stapt. Het contrast met het goed onderhouden romantische kerkhof rond de enorme bakstenen abdijkerk in het stadje kan niet groter zijn.
Vijf kruisjes in het bijzonder ontroeren ons. Joseph Sauwens, Char. Van Meusel, Josef Dams, Henrÿ Verlinden, Mathien Kenis, gestorven tussen 8 mei en 6 juli 1915, alle vijf ‘Belgier’, volgens hun bescheiden Duitse zerk, gestorven ‘avant la victoire libératrice des armées alliées’, volgens het monument dat er na de oorlog bij geplaatst is.
Ze zijn slachtoffers van een meedogenloze tyfusepidemie in wat in hun tijd een uithoek van het Duitse Rijk was. Het kamp voor zo’n tweeduizend krijgsgevangenen die als werkkrachten werden ingezet, bood erbarmelijke leefomstandigheden. Ze liggen hier tussen Franse en Russische lotgenoten, ‘makkers’ worden ze genoemd in de Nederlandse tekst op de platen die de cementen obelisk sierden die hier nog tijdens de oorlog geplaatst werd. Dat fragiele tijdelijke monument werd al door hun medegevangenen opgericht — de platen hebben we in het slot van Sønderborg gezien.
Hun namen lijken niet altijd correct gespeld te zijn. Henrÿ zal wel Henri of Henry zijn. En is Mathien niet Mathieu? (In het online Belgian War Dead Register vinden we ze met moeite terug, de vijf blijken dertigers en veertigers uit Vlaanderen.) Het bordje met tweetalige uitleg, Deens en Duits, is helemaal verregend en verweerd. We kunnen nog net ontcijferen dat een Franse minister de doden hier in 1923 hulde bracht en met grote woorden Denemarkens aanhechting van Noord-Sleeswijk vergeleek met Frankrijks claim op de Elzas. Zijn ze daarvoor gestorven?
De vijf Belgen zijn van Duitsland naar Denemarken verhuisd, zonder dat hun kisten opgegraven zijn. De doden hebben niet te kiezen.
~ Peter Jacobs en Erwin de Decker
Boek: Parijs-Berlijn – Een reis door Europa na de Groote Oorlog