Homoseksuele activiteiten waren levensgevaarlijk in de achttiende eeuw. Homo’s die bij de daad waren betrapt, kregen de doodstraf.
In 1674 was bij een storm een groot deel van de Utrechtse Domkerk ingestort. De ruïne van de kerk bleef tot in de negentiende eeuw liggen. De donkere hoekjes van de ruïne waren een ideale ontmoetingsplek voor Utrechtse homomannen. Sodomie – zo noemde men seks met iemand van hetzelfde geslacht – was in die tijd een ernstig misdrijf en een grote zonde. Als je op heterdaad werd betrapt bij het betasten van iemands kruis kon je voor jaren het tuchthuis in gaan. En voor anale seks kreeg je de doodstraf.
In 1730 kwamen de praktijken rond het Domplein in het nieuws. De torenwachter beweerde dat schandknapen een ruimte in zijn toren als afwerkplek gebruikten. Het verhaal gaat dat de rechter dat vervolgens met eigen ogen wilde vaststellen. Hij liet daarom een gat in een muur maken. Door dat gat was hij inderdaad getuige van het quade werck. Oftewel hij betrapte twee mannen op heterdaad.
Sodomieprocessen
De aanhoudingen die volgden, betekenden het begin van een golf van sodomieprocessen in heel de Republiek. Alleen in Utrecht al sprak de rechter 11 doodvonnissen, 6 verbanningen en 2 levenslange opsluitingen uit. Honderd verdachten sloegen op de vlucht. Utrechtenaar betekende na deze gebeurtenissen nog eeuwenlang homo.
Ondanks deze vervolging bleef de Domkerk tot begin negentiende eeuw een vaste ontmoetingsplek voor homo’s. Sinds 1999 herinnert een homomonument op het Domplein aan de felle vervolging van de Utrechtse homo’s.