In het stroomgebied van de Maas, meer bepaald in het voormalig Prinsbisdom Luik ontwikkelde zich vanaf de twaalfde eeuw de edelsmeedkunst tot een ware kunstnijverheid. De talrijke abdijen en priorijen vormden het religieus en cultureel centrum van de regio en wilden maar al te graag hun rijkdom en macht etaleren.
De streek zelf was daarenboven rijk aan ertsen zoals ijzer en zink. Geen wonder dus dat heel snel bedreven ambachtslui, kunstenaars en edelsmeden er zich kwamen vestigen. Als geen anderen beheersten ze het ciseleren en gieten van metalen. De Maaslandse edelsmeedkunst groeide dan ook uit tot een begrip binnen de hele christelijke wereld.
Als metalen kunst worden
De edelsmeden waren echte meesters in hun vak. Ze produceerden niet alleen fijnzinnig bewerkt religieus vaatwerk maar eveneens tal van draagaltaren, fraaie Christusbeelden, kostbare reliekschrijnen en reliekhouders. Slechts enkele van deze edelsmeden zijn evenwel bij naam bekend zoals Godfried van Hoei (ca. 1100-1173), Nicolas Verdun (ca. 1130-1205) en Renier van Hoei. Hoewel van deze laatste relatief weinig geweten is, wordt hij toch algemeen beschouwd als de meest ervaren meester-edelsmid van zijn tijd. Kenmerkend voor zijn oeuvre is het gebruik van elementen uit de antieke oudheid en het Byzantijnse rijk. Volgens sommige bronnen zou hij zich deze stijl eigen gemaakt hebben in Constantinopel tijdens zijn deelname aan de Eerste Kruistocht (1096- 1099). Zeker is dit niet en bewijzen zijn ervan al evenmin. Meer waarschijnlijk is het feit dat hij kennis kreeg van de klassieke werken en de Byzantijnse iconografie via de bestaande handelscontacten en door de onderlinge huwelijkspolitiek die tussen het Rijn-Maasland en Byzantium gebruikelijk waren. Wat de juiste toedracht ook moge zijn, Renier van Hoei is de geschiedenis ingegaan als de ontwerper en maker van wat Ć©Ć©n van BelgiĆ«ās zeven kunstwonderen wordt genoemd. (1)
De doopvont van Renier van Hoei
Omstreeks 1107 verkreeg Renier de opdracht van een zekere abt Hellinus om voor de kloosterkerk van āNotre-Dame-aux-Fontsā in Luik een bronzen doopvont te vervaardigen. Het resultaat is nu nog steeds verbluffend. Het ronde doopbekken is uit Ć©Ć©n stuk gegoten volgens de āverloren was methodeā en is het vroegst gekende voorbeeld van Romaanse edelsmeedkunst in het Maasland.
Oorspronkelijk rustte de doopvont op de ruggen van twaalf metalen ossen, uitgevoerd in vier groepen van drie. De twaalf ossen symboliseerden de apostelen, maar ook Renierās opstelling van telkens vier groepen van drie dieren was niet toevallig. Binnen het christelijk geloof verwijst het getal vier immers naar de vier rivieren in de Hof van Eden (2). Mettertijd werden echter twee van de twaalf metalen ossen afgebroken of vernield waardoor er thans slechts tien overblijven. Op de kuip zijn een twintigtal personages uitgebeeld, onderverdeeld in vijf scĆØnes rondom Ć©Ć©n centraal thema: de doop van Christus. Elk tafereel is als het ware afgebakend door geciseleerde boompjes waardoor een gevoel van ruimte- en diepteperspectief wordt opgeroepen.
In het centraal thema is een ietwat jong voorgestelde Christusfiguur te zien die tot halverwege zijn lenden ondergedompeld staat in de golven van de rivier Jordaan naast Johannes de Doper. Met zijn rechterhand, duim, wijs- en middelvinger samen, vormt Jezus het symbool van de Heilige Drievuldigheid. Boven de Christusfiguur opent de hemel zich en verschijnt, omgeven door een aureool het hoofd van God de Vader. Een duif symboliseert dan weer de Heilige Geest, terwijl het ganse tafereel door een stralenkrans wordt omgeven.
Links van de Christusfiguur, in een eerste scĆØne, zien we engelen die, geheel volgens de Antieke ritus, deemoedig hun handen bedekken met gedrapeerde gewaden.
Een tweede scĆØne stelt de doop voor van twee pas bekeerde mannen die tot aan de knieĆ«n in het water staan en eerbiedig hun hoofd neerbuigen om het doopsel te ontvangen.
Op een volgend tafereel, ook wel de āPrediking van Johannes de Doperā genoemd, zien we deze laatste prediken tegen enkele personages om hen tot boetvaardigheid aan te zetten.
In een vierde en vijfde scĆØne wordt de doop afgebeeld van de Romeinse centurion Cornelius (3) en de Griekse filosoof Craton (4). Deze twee doopscĆØnes hebben een specifieke symboliek. Het doopsel van Cornelius verbeeld de aanvaarding van het christelijk geloof door de wereldlijke macht, terwijl Craton de spiritualiteit en de openheid van de kerk symboliseert.
Wat er daarna gebeurde
Toen op het einde van de 18de eeuw de Franse revolutie ook uitdeinde naar onze contreien verborgen kloosterlingen de doopvont om ze voor vernieling te behoeden. Vermoedelijk, ofschoon ook dat niet zeker is, ging tijdens deze woelige periode het deksel van het doopbekken verloren. Nadat het geweld geluwd was en de rust teruggekeerd werd de doopvont in de Sint-Bartolomeus kapittelkerk te Luik ondergebracht waar ze nu nog steeds te bewonderen is.
(2) Volgens het Bijbelboek Genesis bevloeiden vier rivieren de Hof van Eden, namelijk de Eufraat, de Tigris, de Pison en de Gichon.
(3) Cornelius, een Romeins centurion in Palestina, zou volgens een legende een visioen gekregen hebben waarin engelen hem aanspoorden zich te bekeren tot het Christendom. Het zou de apostel Petrus geweest zijn die hem nadien het doopsel toediende.
(4) De Griekse filosoof en asceet Craton verkondigde zijn leer in Efese. Volgens hem was het mensdom met zichzelf in conflict door het permanent najagen van rijkdom.
Openingsfoto: Mengoldschrijn van Godfried van Hoei – cc