In het boek De eerste hippies; bloemenkinderen van het fin de siècle zijn vroege vormen van hippiedom in kaart gebracht en passeren meerdere vrij onbekende initiatieven ‘om de wereld te verbeteren’ de revue. Zoals kort na de Eerste Wereldoorlog de vrije, ‘blije’ republiek Fiume, waar het leven, volgend op de oorlog ruim een jaar lang ‘één groot feest was’. Voor veel lezers zal dit boek een eye opener zijn.
Zo waren er ‘jezusfiguren’ aan het begin van de vorige eeuw, zich baserend op Thoreau, Bakoenin, Kropotkin en Tolstoi, die ascetisme, vegetarisme en reinheid predikten. Ze verkochten prentenbriefkaarten met hun eigen beeltenis en wijze spreuken om tijdens hun omzwervingen te kunnen overleven. Diverse anarchistisch getinte kolonies in ‘t Gooi komen aan bod – waaronder Walden – die door mensen als Frederik van Eeden en de Christen-Anarchisten werden opgezet. Volgens auteur Frank Bokern zou de Italiaanse anarchist Malatesta bij het horen van de naam Christen-Anarchisten ‘bijna over de grond rollen van het lachen’.

Op de berg werden (vredes)conferenties en congressen gehouden (in 1914 werd er al gepleit voor een Volkenbond en er vonden onderhandelingen plaats die uiteindelijk leidden tot de val van de nazi’s). De commune trok Russische vorsten, Oostenrijkse groothertogen en Duitse edelen aan, maar ook vrijdenkers, intellectuelen en politici.
Deze ‘berg der waarheid’ vormt de kern van het boek, ook qua aantal pagina’s en krijgt wel erg veel aandacht. Mede omdat er nogal wordt uitgeweid over een veel latere periode na het fin de siecle, waarin vooral drie multimiljonairs er een centrale rol vervulden en er nauwelijks nog een ‘hippiesfeer’ heerste.
Bloemenkinderen
Bokern beperkt zich in dit boek tot de ‘bloemenkinderen van het fin de siecle’, waardoor andere ‘eerste hippies’, zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse beatniks en de Hollandse provo’s slechts marginaal genoemd worden.

De lezer neemt kennis van allerlei soorten mensen die hun nek uitstaken, onrecht wilden bestrijden of al experimenterend probeerden hun leven buiten de gebaande paden vorm te geven. Ze traden geheel ‘buiten hun comfortzone’ zoals we nu zouden zeggen, om het leven beter te maken voor henzelf en anderen. Dat bleek vaak moeilijker dan zij aanvankelijk dachten. Veel experimenten zijn dan ook langzamerhand verworden tot minder sociale, egalitaire initiatieven en soms zelfs verworden tot initiatieven waar het ‘anarchisme van de daad’ met misdadige en fascistische trekjes de boventoon gingen voeren.
Geringschattend
Het is jammer dat Bokern op een ironische manier schrijft en bijvoorbeeld nogal dweperig dweept met het woord ‘dwepen’, want met grote regelmaat beschuldigt hij een persoon of groep van datzelfde gedrag: dweperij. Ook beschuldigt hij veel idealisten ervan neer te kijken op hun volgelingen; terwijl hijzelf op een nogal geringschattende toon over deze pioniers schrijft en badinerende begrippen hanteert als ‘barrevoetsprofeten’, ‘straatschuimers’ en de ‘opperanarchist Domela Nieuwenhuis’ (meerdere keren). Roel van Duin is ‘de opperprovo’, terwijl hippies ‘patent hebben op orakeltaal’, Frederik Van Eeden verwordt tot een ‘schertsfiguur’ en de kolonie in Ascona tot een ‘dorp der dwazen’. Dit is jammer, want hierdoor verlaagt hij het boek lichtelijk tot een ‘rariteitenkabinet vol paradijsvogels’.

Het zijn de gekken, de buitenbeentjes, de rebellen en de onruststokers die de mensheid voorstuwen.
Dit gaat ook op voor de ‘eerste hippies’ uit dit boek.