Dark
Light

‘Een Sinte Klaas heel op syn Frans gekleet’

8 minuten leestijd
Centsprent Kannewet
Centsprent Kannewet
Hedendaagse onderzoekers van het Sinterklaasfeest hebben zich al meermaals gebogen over een achttiende-eeuwse tekst van dichter Jan van Gijsen. Hij gaf in 1720 namelijk zeer opmerkelijke omschrijvingen over de Sinterklaas van zijn tijd. Die zou als een Franse bisschop over straat gaan of vermomd zijn als een harlekijn. Dat gedicht wordt tot op heden enkel geïnterpreteerd vanuit de invloed die de Reformatie op het feest zou hebben gehad. Het boek De bisschop, de boeman en de beloner, waarin Roelof-Jan de Wild het Sinterklaasfeest uit de achttiende en negentiende eeuw centraal stelt, werpt echter nieuw licht op het dichtwerk van Van Gijsen en trekt nieuwe conclusies over hoe dit gedicht gelezen moet worden in relatie tot Sinterklaas.


Calvinistische tijdgeest

Een tastbaar gevolg van de calvinistische wind die voor eeuwen door ons land heeft gewaaid, is wel de omgang met het Sinterklaasfeest. Een feest dat gewijd was aan een katholieke heilige kon lange tijd rekenen op protestants hoongelach. Toch verdween de heilige niet uit de hoofden én de harten van de tijdgenoten. Zeker niet rondom de stad Amsterdam, waar men een sterke verbondenheid met Sint-Nicolaas bleef behouden. Kerken en kloosters raakten de katholieken weliswaar kwijt, maar hun liefde voor Sint-Nicolaas niet.

Jan van Gijsen
Jan van Gijsen
Het is dichter Jan van Gijsen (1668-1722) die in 1720 de invloed van die calvinistische tijdgeest, evenals de Amsterdamse omgang met Sint-Nicolaas, treffend had verwoord. Hij nam het lezerspubliek, middels een, enigszins boertig geschreven, gedicht mee terug naar deze historische Amsterdamse Sint-Nicolaas:

“Een langen tyd daar na, wierd het Geloof Hervormd,
De meeste Beelden van de Heylige bestormd,
En ‘t grootst gedeelte wierd van ’t by Geloof geneezen.
Zo bleef zyn Naam by de Hervormde nog in Weezen;
De Kindere wouden niet van Sinte Klaas afstaan,
Vermits al ‘t goed dat hy hun Jaarlyks had gedaan,
En al de Kerken die men ’t zynder eeren Bouwden,
Gelyk tot Amsterdam nog met zyn Naam praald de Ouwden.
Dees Kinder Minnaar kreeg toen evenwel een krak,
En wierd van Jaar tot Jaar hoe lang hoe meerder vrak;
Maar egter heeft hy nooyt geheel de zak gekreegen;
De Kinders waaren al te veel tot hem geneegen.”

Fragment uit gedicht van Jan van Gijsen (1720)
Fragment uit gedicht van Jan van Gijsen (1720)

Vreemde Sinterklazen

Ondanks de Hervorming bleef de verbondenheid met Sint-Nicolaas dus zeer sterk aanwezig (“Maar egter heeft hy nooyt geheel de zak gekreegen”). Met als verbindend element de Oude Kerk die in oorsprong de naam van Sint-Nicolaas droeg, hetgeen men niet vergeten was (“Gelyk tot Amsterdam nog met zyn naam praald de Ouwden”). Het eerste fragment uit Van Gijsens werk was dan ook nog helemaal gewijd aan de heilige en historische Sint-Nicolaas, die hij als inleiding op zijn verhaal centraal stelde. In het tweede deel van het gedicht gooide Van Gijsen het echter over een geheel andere boeg. Hij presenteerde zijn lezers nog twee andere, vreemde ‘Sinten’:

“Eerst kwam een Sinte Klaas heel op syn Frans gekleet,
Die niet als Wit Papier door Schouw, of Schoorsteen smeet,
De Kinders grabbelden, vast denkend dat het waaren
Wat leege Briefjes om iets mooys in te vergaaren,
Maar siende dat het was, en bleef, en niet een sier
In ‘t eynd sou weesen als beschreeven Wit Papier;
Waar door veel Kindertjes het setten op een huylen,
Die het Papier wel voor wat lekkers wilden ruylen;
Wy maakten aan hun wys dat het wel ‘t aldermeest
Hun eyge schuld was, wyl sy waaren stout geweest;
Dog sy beweerden dat zulks valslyk was geloogen,
Maar dat hun Sinte-Klaas te elendig had bedroogen”,
(…)
Een Amsterdammer kwam gekleed als Harlekien.
In schyn van Sinte Klaas, en deelden aan hun meeden
Wat lekker was, of mooy, gelyk de Al-Ouwde deeden;
Waar door zig alles weêr ten goede heeft geschikt,
En ‘t hert der Kinderen niet weynig heeft verkwikt;”

Hoewel deze tekst de suggestie wekt dat Sint-Nicolaas in de achttiende eeuw in zowel een Franse áls een Amsterdamse creatie werd uitgebeeld, is dat toch niet het geval! De tekst moet namelijk niet letterlijk geïnterpreteerd worden als een fysiek optreden van Sint-Nicolaas. Een uitleg die men er op basis van dit gedicht tegenwoordig aan wil geven. Of een uitleg om het standpunt te voeden dat Van Gijsen met dit gedicht juist een doelbewuste poging had ondernomen om het katholieke uiterlijk van Sint-Nicolaas te veranderen in dat van een harlekijn of komediant. Als een list om de kinderen af te helpen van hun geloof in de katholieke bisschop. Die ‘eer’ kan Van Gijsen echter niet toegeschreven worden.

De eerste wereldwijde beurscrash

Voor Van Gijsen was het Sint-Nicolaasfeest enkel een haakje om een indertijd gevoelige financiële en maatschappelijke kwestie aan op te hangen. Hij schreef erover in zijn weekblaadje, de Maandagse Amsterdamsche Merkurius. Van Gijsen gebruikte Sint-Nicolaas als de gulle gever als een metafoor, om daarmee te reageren op een in 1720 gevoelige maatschappelijk-financiële kwestie.

In de laatste maanden van 1720 bracht de eerste wereldwijde beurscrash speculanten in Frankrijk, Engeland en de Nederlanden aan de rand van de financiële afgrond. Na het overlijden van de Zonnekoning, Lodewijk XIV († 1715), stond Frankrijk er financieel heel slecht voor. De Franse regering zocht naar een oplossing om de financiële problemen op te lossen. Zij kwam in contact met John Law, een Schotse bankier. Law reisde tussen 1694 en 1714 van land naar land. Ook verbleef hij een periode in Nederland en woonde in het toenmalige financiële centrum van de wereld, Amsterdam. Daar zag hij de effecten van een goedlopende economie. Hij raakte met name geïnteresseerd in de Amsterdamse Wisselbank. Die had een betaalsysteem opgezet met papieren wisselbrieven die onder meer gedekt werden door de reserves van kooplieden en ondernemingen. Dat maakte financiële transacties mogelijk zonder dat er contant geld nodig was.

Later kwam Law in Frankrijk terecht alwaar hij de protectie genoot van het hof. De hertog en regent van Frankrijk, Filips van Orléans, had wel oren naar de ambitieuze, financiële plannen die Law het Franse hof voorhield en hij stelde hem aan als staatsbankier. De lucratieve onderneming van Law vulde de schatkist aanzienlijk. Ook in de Republiek liep de geldkoorts hoog op door het speculatievirus in de zogeheten acties ofwel aandelen. De Hollanders stortten zich massaal op deze actiën en in verschillende steden werden eigen compagnieën opgericht om handel te drijven in alles waar maar geld mee te verdienen was.

De Franse Sinte Klaas

John Law
John Law
Op díe situatie heeft “de Sinte Klaas heel op syn Frans gekleet” betrekking. De Franse Sint stond in het gedicht van Van Gijsen symbool voor Law’s speculaties, die ook op de Republiek het effect kregen als van een heuse Sinterklaas die maar strooide met speculatieve waardepapieren. Het kon allemaal niet op! Het bracht de mensen het hoofd op hol (“de kinders grabbelden, vast denkend dat het waaren wat leege briefjes om iets mooys in te vergaaren”). Helaas, de ‘gestrooide verwachtingen’ van “Vrankrijks Sinte Klaas” kwamen niet uit. De financiële luchtbel klapte toen investeerders zich terugtrokken en hun aandeel wilden verzilveren. Daar bleek onvoldoende dekking tegenover te staan en de hele financiële markt stortte in (“waardoor veel Kindertjes het setten op een huylen, die het Papier wel voor wat lekkers wilden ruylen”). De waardepapieren waren letterlijk waardeloos geworden. De rol van Law was uitgespeeld (“maar Vrankryks Sinte-Klaas die is zyn Byltje kwyt; maar Vrankryks Sinte-Klaas die kon hun niet behaagen”). Dat verklaart ook gelijk de titel van het gedicht, De op en ondergang van Sinte-Klaas. Die gulle, doch valse, Sinte-Klaas was ‘uitgestrooid’ en ging ten onder in de Republiek. Net als velen die een te hoog financieel spel hadden gespeeld…

Quincampoix of de Windhandelaars
Arlequin Actionist

Geliefd onderwerp voor spot

Dichter Pieter Langendijk (1683-1756) had in de weken rond deze actiënhandel een aanzienlijk aandeel in de opinievorming over de fortuinzoekers. In veel van zijn werken zette Langendijk de sociale milieus uit zijn omgeving scherpzinnig te kijk. Zijn toneelstukken over deze windhandel, Quincampoix of de Windhandelaars en Arlequin Actionist, hadden de sentimenten zeer gevoed. In oktober 1720 keerde de volkswoede zich dan ook tegen de speculanten en allen die zich ingelaten hadden met deze actiehandel. In hun ogen hadden de speculanten de economie van de Republiek grote schade toegebracht.

Niet alleen Langendijk maar óók Van Gijsen betrok dat sentiment onder de bevolking in zijn dichtwerk (“wy maakten aan hun wys dat het wel ’t allermeest hun eygne schuld was, wyl sy waren stout geweest”). De speculanten probeerden wellicht nog de bedrogen onschuld te spelen en gaven af op de valse Franse Sint die hen de zaken te mooi voorgespiegeld had en zo hun rijkdom geruïneerd had (“dog sy beweerden dat zulks valslyk was gelogen, maar dat hun Sinte-Klaas te elendig had bedrogen. En hun ontsteeken van de ouwde welvaart daar hun in voorleên tyd soo veel aan gelegen waar”). Ook de speculanten voelden wel aan dat de valse Sinte Klaas en hun eigen hebzucht ze in de greep gehouden had (“Maar dat sy hadden al te duydelyk bescheyd hoe zy wierden by hun neusjes omgeleyt”).

Een Amsterdammer, gekleed als Harlekien

In zowel de vele spotprenten en pamfletten over deze windhandel als in het werk van Langendijk dook de harlekijn uit de commedia dell’arte op. Een bekende theater- en kluchtfiguur die in de Republiek overigens zijn bekendheid verwierf via het Franse Théâtre-Italien dat vele Arlequin-stukken kende. De toneel-Arlequyn is een slimme, geestige figuur die steevast zijn domme, verblinde tegenspelers voor schut zet. Zoals hij in Langedijk’s Arlequyn Actionist uiteindelijk de actiehandelaars liet zien dat hun aandelen volstrekt waardeloze papiertjes waren.

Van Gijsen’s “Amsterdammer, gekleed als Harlekien, in schijn van Sinte Klaas” is slechts een zwakke afspiegeling van die toneel-Arlequyn. Zijn Harlekien haalde geen slimmigheden uit om de speculanten effectief aan de kaak te stellen. Hij was gewoon een verstandige Amsterdammer die zich niet inliet met speculaties en hij deelde betrouwbare, echte Sinterklaas-cadeautjes uit, zoals “Kleagie en Banket”, kleding en lekkernijen. Waar “Vrankrijks Sinte Klaas” niet letterlijk genomen moet worden, zo is dat ook bij “de Harlekien, in schijn van Sinte-Klaas” het geval. Het is wederom overdrachtelijk bedoeld en geen vertolking van Sint-Nicolaas die bewust gekleed zou zijn als een harlekijn of komediant.

Prent Kannewet
Prent Kannewet
Een achttiende-eeuwse prent van Sint-Nicolaas, uitgegeven bij de Amsterdamse uitgeverij Kannewet (ca. 1750), mag eveneens niet gezien worden in het licht van Van Gijsen’s dichtwerk. Hoezeer men meent ook daarin Sint-Nicolaas te zien als een harlekijn of komediant te paard, stelt hij in origine hoogstwaarschijnlijk Tijl Uilenspiegel voor. Met in zijn ene hand een spiegel en in de andere een uil. Een geliefd volksfiguur, die met wat gemak ook door kon op een prent voor het Sinterklaasfeest.

‘De enige echte’

Is er in Van Gijsen’s werk dan geen enkele directe bedoeling met Sint-Nicolaas? Gelukkig, toch wel. Zijn werk hield, met de historische Sint-Nicolaas-bisschop in gedachten, de gretige Amsterdammers een spiegel voor. De spiegel zei dat overdaad schaadt en niet alles is, wat het lijkt. Daarvoor trok Van Gijsen de lijn terug naar de oude, vertrouwde en onveranderlijke Sinterklaas, “Amstels Sinte Klaas”, van wie men toch wist dat hij door alle eeuwen heen de ware brenger was van gulheid (“dies Sinte-Klaas nog blijft in Amsterdam in wezen en in die staat nog is gelyk hy was voor dezen (…) gelukkig is dat Land daar Sinte Klaas blijft bloeijen gelyk van Oud, want al het aâr is te verfoeijen”)? Dat zijn de lessen uit zowel het werk van Langendijk als Van Gijsen: het goede wordt beloond, het slechte bestraft. Zowel bij Sint-Nicolaas als in de publieke opinie van de vroege achttiende eeuw.

Boek: De bisschop, de boeman en de beloner

×