Joris Oddens promoveerde in 2012 op een baanbrekende studie over de Nationale Vergadering, het eerste verkozen parlement van Nederland, dat functioneerde in de jaren 1796-1798. Hij liet zien hoe de leden van het Bataafse parlement werden gekozen en hoe deze groep pioniers zonder politieke ervaring leiding probeerde te geven aan een verdeeld land.
Toen de Nationale Vergadering voor het eerst op 1 maart 1796 bijeenkwam, was een van haar eerste decreten het recht van verzoek en petitie. Nooit heeft een Nederlandse vertegenwoordigende vergadering op dagelijkse basis meer verzoekschriften ontvangen. Oddens heeft nu aan zijn intussen talrijke geschriften een nieuwe studie toegevoegd, waarin hij zich in het bijzonder richt op de petitiepraktijk, het voorbereiden, indienen en behandelen van verzoekschriften en petities. Het boek Op veler verzoek. Inclusieve politiek in Nederland (1780-1860) is vernieuwend, alleen al omdat het een onderwerp behandelt, dat door de historici tot nu toe is verwaarloosd.
Oddens’ boek over de Nationale Vergadering legde veel nadruk op de breuk in de politieke geschiedenis als gevolg van de Bataafse Omwenteling. Zijn nieuwe studie beklemtoont daarentegen de continuïteit in de aaneengesloten periode van de Republiek der Verenigde Nederlanden vanaf 1780, de Bataafs-Franse tijd van 1795-1813 en het monarchale tijdvak na 1813. Er was in die jaren namelijk een constante stroom van verzoekschriften en petities. In het hedendaagse taalgebruik van de auteur kan een verzoekschrift zowel individueel als collectief zijn. Het woord petitie wordt in de regel gereserveerd voor collectieve verzoekschriften.
Inclusieve geschiedschrijving
Ging het in het eerdere boek om parlementariërs in het centrum van de macht, nu presenteert Oddens een boek dat tot de inclusieve geschiedschrijving kan worden gerekend. Ook in dat opzicht is zijn studie vernieuwend. Het waren veelal gewone mensen die hun zorgen, klachten en meningen aan de autoriteiten in het land, van lokale bestuurders tot de koning, voorlegden.
Oddens concludeert bovendien dat in de periode 1780-1860 langs deze weg meer mensen deelnamen aan het politieke proces dan eerder was gedacht. En vaak waren het dan ook nog mensen die niet tot de gegoede, hervormde, mannelijke stadsburgers behoorden, zoals leden van godsdienstige minderheden, vrouwen en armen. Dat betekende overigens niet dat hun politieke verzoeken evenveel kans maakten om te worden ingewilligd. De indieners kregen soms met forse kritiek en tegenwerking te maken. Zo vroegen vrouwen in petities om burgerrechten, maar ze kregen die niet.
Rijke bron van kennis
Verzoekschriften en petities vormen vaak een rijke bron van historische kennis over de levens van mensen uit het verleden. Oddens ziet de inclusieve geschiedschrijving als een middel om de verhalen over gewone mensen in te schuiven in het grotere verhaal van de mannen in het centrum van de macht. Ook de machthebbers en instanties die de pleidooien in ontvangst namen en daar al dan niet positief op reageerden komen aan de orde. Soms lokten machthebbers zelfs petities uit.
Het gaat dus veelal om een wisselwerking tussen gewone mensen en machthebbers. Daardoor krijgt de traditionele politieke geschiedenis in de behandelde periode eveneens meer reliëf. Zo bevat het boek ook los van de petitiepraktijk een interessante verhandeling over het graafschap Buren, dat lokale rechten, privileges en vrijheden binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden kende. De inwoners pleitten in 1813 bij de soevereine vorst Willem I tevergeefs voor herstel van de zelfstandigheid, die tijdens de Bataafse tijd verloren was gegaan.
Levendige, concrete aanpak
Aan het begin van elk hoofdstuk plaatst Oddens telkens een in hedendaagse bewoordingen omgezet verzoekschrift, dat thuishoort in een bepaald tijdvak en in een bepaalde categorie. Door deze concrete aanpak is het boek levendig geworden en kan de auteur vanuit verschillende invalshoeken een algemene verhandeling geven over de petitiepraktijk. Zo vroeg de joodse inwoner Izaak Hijmans in 1780 het stadsbestuur van Tiel ervoor te zorgen, dat zijn zoon tot het kramersgilde werd toegelaten. Overigens werden verzoekschriften ook wel ingezet om buitensluiting van Joden in stand te houden.
In de patriottentijd (1780-1787) waren er petities met een revolutionaire strekking tegen het recht van de stadhouder om leden van stadsbesturen te benoemen, maar ook petities die een stadsbestuur vroegen om op te treden tegen patriotse “lasterschriften” en om het gezag van de stadhouder weer volledig te erkennen. Een petitiecampagne in maart en april 1782 om een handelsverdrag met de Verenigde Staten te sluiten was op poten gezet door de Amerikaanse vertegenwoordiger John Adams met enkele medestanders.
In 1856 ontving de Tweede Kamer ruim honderd petities, sommige met duizenden handtekeningen van burgers en predikanten met een pleidooi voor openbaar onderwijs op christelijke grondslag.
Campagne doorslaggevend voor de breuk tussen Noord- en Zuid-Nederland in 1830
Oddens kent een doorslaggevend politiek effect toe aan een petitiecampagne in 1829, de grootste die tot dan toe ooit in Nederland was gehouden. Vooral uit het zuidelijk deel van het Verenigd Koninkrijk ontving de Tweede Kamer honderden petities met meer dan 300.000 handtekeningen. De grieven hadden voornamelijk betrekking op de vrijheid van onderwijs, de taalpolitiek, de persvrijheid en de ministeriële verantwoordelijkheid. Na een eerste golf petities werd een Kamerdebat gehouden dat Oddens als de belangrijkste parlementaire gebeurtenis sinds de vorming van het koninkrijk aanmerkt.
De onwil van koning Willem I en zijn ministers om uiteindelijk zelfs maar op de petities te reageren is volgens hem van doorslaggevende invloed geweest op het ontstaan van de breuk tussen Noord en Zuid van 1830 die zou uitmonden in de onafhankelijkheid van België. Overigens blijft in het boek het raadsel onopgelost wie in 1829 achter de presentatie zat van een serie prenten met een duidelijke propagandistische opzet, waarin Willem I werd voorgesteld als een benaderbare vorst die openstond voor verzoekschriften.
Religieuze campagnes
Van alle petities die in de Nederlandse geschiedenis zijn ingediend, behoren die van de Aprilbeweging in 1853 tot de vermaardste. Zij ontstonden als reactie op een pauselijk besluit om de katholieke kerkorde te herstellen. In de campagne werden de petities 200.000 keer ondertekend. Terwijl deze campagne erg bekend is, leek ze sterk op een veel minder bekende protestactie uit 1797, die was gericht tegen de Bataafse decreten van scheiding van kerk en staat en beëindiging van de geprivilegieerde positie van de gereformeerde kerk. De campagnes waren tevens conservatief van aard, zowel in 1797 als in 1853 ging het om meer dan kerkelijke belangen. Ze waren ook gericht op het ten val brengen van het Bataafs-politieke bewind, respectievelijk het liberale kabinet-Thorbecke.
Corporatief petitioneren
In de Oude Republiek was het corporatief petitioneren, het petitioneren namens anderen of namens een organisatie heel gebruikelijk. In de Bataafse Republiek lag het politieke primaat bij de volksvertegenwoordiging en werd de macht van organisaties zoveel mogelijk beperkt. Daarom kondigde de Nationale Vergadering in 1796 naast het recht van petitie ook een verbod op het corporatief petitioneren af. De verplichting om persoonlijk te ondertekenen, die overigens nooit erg strikt werd gehandhaafd, bleef gelden tot 1887.
Wijziging van het historische beeld
Een belangrijke vernieuwende conclusie van Oddens is dat we het gangbare historische beeld van de regeerperiode van koning Willem I (1813-1840) drastisch moeten bijstellen. Het waren politiek gezien geen doodse, saaie, maar integendeel boeiende jaren. Het negentiende-eeuwse restauratietijdvak kende een zeer levendige petitiecultuur. Het petitierecht maakte de belangrijkste vorm van participatie mogelijk. De burgerij liet zich wel degelijk horen. Het indienen van verzoekschriften en petities was in het vroege koninkrijk der Nederlanden veel belangrijker dan het deelnemen aan verkiezingen. En historici hebben ook te weinig onderkend dat de petitiepraktijk van belang was voor het wetgevingsproces in de negentiende eeuw.
Historische studie ook nog impuls voor het hedendaagse debat
Terwijl Joris Oddens de laatste hand legde aan zijn boek, boog de Commissie voor de Verzoekschriften en Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer zich over het rapport Voor het voetlicht van het Rathenau Instituut, dat onder meer aanbevelingen bevat voor de petitiepraktijk. De commissie besloot om de concrete besluitvorming over de aanbevelingen aan te houden tot na de verkiezingen van november 2023. De opstellers van het Rathenau-rapport hebben vooral naar buitenlandse voorbeelden gekeken, maar niet naar de historische ervaringen in eigen land. Dat is ze niet kwalijk te nemen, merkt Oddens op, de historici hebben tot nu toe immers gezwegen. Zijn fraaie en interessante studie vult deze leemte op en levert een vernieuwende bijdrage aan de nationale geschiedschrijving.
Het inzicht uit zijn boek, dat Nederland gedurende lange tijd in het verleden een petitiesamenleving was en dat het toen heel gewoon was om in het wetgevingsproces de inzichten uit petities mee te nemen, zou ook nog een impuls aan het hedendaagse debat over democratische vernieuwing kunnen geven.
Boek: Op veler verzoek. Inclusieve politiek in Nederland (1780‑1860)