In 1937 zorgde voetballer Beb Bakhuys voor enorme ophef door over te stappen van de Nederlandse amateurs naar het buitenlandse betaalde voetbal. Hij werd gecontracteerd door FC Metz uit Frankrijk. FC Metz gaf hem een handgeld van 22.000 gulden en een maandsalaris van zeshonderd gulden.
De Amsterdammer Gerrit Keizer was hem in stilte voorgegaan. Keizer werd groente- en fruithandelaar in Londen en ondertekende daar in 1930 een profcontract bij Arsenal: hij ontving het luttele bedrag van 6 pond per week.
De reden dat Keizer zijn keuze om profspeler te worden later stil heeft gehouden, was dat profvoetbal spelen lange tijd een doodzonde was. De KNVB sloot professionals levenslang uit voor Oranje. Pas in 1955 kregen beroepsvoetballers toestemming van de bond om voor het Nederlands elftal uit te komen.
Sommige voetballers wilden overigens voor geen goud naar het buitenland, hoe groot de bedragen ook waren. Beroemd voorbeeld hiervan is de Fries Abe Lenstra. Fiorintina was in 1951 bereid 125.000 gulden voor Abe neer te tellen, maar hij sloeg het toen riante aanbod af. De Italianen legden hem vervolgens een blanco cheque voor, waarbij hij het bedrag naar eigen goeddunken mocht invullen. Maar Abe had het prima naar zijn zin in Friesland en weigerde te tekenen!