“Zonder oorlog, nederlaag en revolutie had de van haat vervulde boodschap van Hitler in Duitsland geen voedingsbodem gevonden.”
Dit is wat Patrick Dassen concludeert in zijn boek Sprong in het duister over Duitsland en de Eerste Wereldoorlog. Hierin onderzoekt hij de betekenis van de oorlog van 1914-1918 binnen de geschiedenis van Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Hoezeer vormde dit bloedige conflict een breuk met het verleden en in hoeverre creëerde het een brug naar Hitlers oorlog en zijn eliminatie-antisemitisme?
Van de auteur verscheen in 2021 De Weimarrepubliek dat genomineerd is voor de Libris Geschiedenis Prijs. Sprong in het duister, dat in 2014 in het Nederlands verscheen en nu opnieuw is uitgebracht, vormt hier een inleiding op. Het boek speelt zich grotendeels af voorafgaand aan het Interbellum waarin Duitsland een vanuit Weimar geregeerde democratische republiek was. De titel van het boek is gebaseerd op een verzuchting die de Duitse kanselier Theobald von Bethmann Hollweg slaakte gedurende de Julicrisis van 1914, waarin de internationale spanningen in Europa tot een kookpunt opliepen en uitmondden in het uitbreken van de oorlog op 28 juli. De door zijn secretaris opgetekende woorden tonen aan dat het voor de Duitse leider ongewis was waartoe de dreigende oorlog zou leiden. Niemand kon dat nog weten. Of zoals Dassen stelt:
“Achteraf bleek het een keerpunt in de Europese en zelfs wereldgeschiedenis – maar dat lag niet vast en kon men niet voorzien.”
Twee Duitslanden
Het boek is in drie delen ingedeeld, respectievelijk: Duitsland aan de vooravond van de oorlog, Duitsland in de oorlog, 1914-1918 en Duitsland na de oorlog, 1918-1923. Dassen begint met een beschrijving van het vooroorlogse Duitsland, waarin er volgens hem sprake was van “twee Duitslanden”. Het was enerzijds een militaristisch en nationalistisch keizerrijk, maar anderzijds een natie waarin liberale en sociaaldemocratische krachten de samenleving medevormgaven. Dassen noemt verschillende voorbeelden van hoe het land voorafgaand aan 1914 zowel op economisch als wetenschappelijk gebied een groot internationaal aanzien had en nog allesbehalve de paria was die het zou worden. Hij plaats kanttekeningen bij het idee van de Sonderweg, de gedachte dat Duitslands ontwikkeling van autocratie naar democratie langzamer verliep dan in andere westerse landen vanwege de Duitse voorkeur voor een autoritaire leider. Dat deze ‘speciale weg’ wel moest leiden naar het terreurregime van Hitler was aan het begin van de twintigste eeuw volgens hem nog alles behalve een zekerheid.
Als een graadmeter voor het politieke klimaat in Duitsland neemt Dassen de positie van de Joden in de Duitse samenleving – de ‘kanarie in de kolenmijn’. Die was voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog hoopgevend, wat zich onder andere uitte in gelijke rechten, gemengde huwelijken met christenen en de invloedrijke posities die sommige Joden innamen. In verschillende hoofdstukken wordt verwezen naar de dagboekaantekeningen van Victor Klemperer. Wie veel gelezen heeft over de Holocaust kent hem als de scherpzinnige Joodse Duitser die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Dresden de oorlog overleefde en in zijn dagboek vanaf 1933 de alsmaar fellere Jodenvervolging vastlegde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte de filoloog echter voor het Duitse opperbevel in het Oosten. Klemperer voelde zich niet verwant met zijn Joodse ‘rasgenoten’ aldaar en was dankbaar dat hij een Duitser was. Dassen:
“Voor hem was zijn nationale identiteit als Duitser niet gebaseerd op ras maar op cultuur.”
Honderdduizend Joden vervulden in de Eerste Wereldoorlog militaire dienst in het Duitse leger, hoewel dit al tijdens de oorlog werd ontkend door rechts-radicale antisemieten in wier wereldbeeld Joden slechts oorlogsprofiteurs en lijntrekkers konden zijn.
Onderschatting
Dassen legt geduldig uit welke gebeurtenissen en ontwikkelingen in 1914 leidden tot het uitbreken van de oorlog. Hij concludeert dat Duitsland net als andere landen de oorlog onderschatte. Volgens hem wilde het land de strijd beperkt houden tot de Balkan en stuurde het niet bewust op een grootschalige Europese oorlog aan. Keizer Wilhelm II, die vaak is neergezet als oorlogszuchtige boeman, was hier evenmin op uit. De auteur ontkracht ook de mythe van de ‘geest van 1914’, ofwel het idee dat het Duitse volk eensgezinder dan ooit stond te juichen toen de oorlog begon. Hij schrijft hierover:
“De gevoelens varieerden van trots, toewijding en vertrouwen tot paniek, afkeer en wanhoop, vaak verenigd in één persoon. Maar wanneer men kijkt naar het grote geheel, dan domineerden bij grote delen van de bevolking in de zomer van 1914 toch vooral angst en onzekerheid.”
De legerleiding was er echter veel aan gelegen de mythe in stand te houden.
“Ik ken geen partijen meer, ik ken alleen nog maar Duitsers.”
Met deze woorden moedigde Wilhelm II Duitsers uit alle rangen en standen aan om zich onderdeel te voelen van de strijdbare volksgemeenschap. Doordat binnenlandse politieke conflicten in de ijskast werden gezet en zelfs de pacifistisch ingestelde sociaaldemocratische partij de oorlog steunde, kwam een zogeheten Burgfrieden (letterlijk vertaald: burchtvrede) tot stand die echter niet standhield tot 1918. Dassen stelt dat de oorlog in Duitsland vooral als een “splijtzwam” zou werken, wat voor een belangrijk deel was te wijten aan de sterk stagnerende voedseldistributie, een gevolg van de geallieerde zeeblokkade. Vooral in de ‘koolrapenwinter’ van 1916-1917 kreeg het Duitse thuisfront het zwaar te verduren – in het bijzonder de lagere sociaaleconomische klasse. Of ze nou gebakken, gefrituurd of gekookt waren, koolrapen konden de honger niet stillen. In totaal zouden tijdens de oorlog bijna een half miljoen Duitsers sterven aan de gevolgen van ondervoeding. De ellendige omstandigheden aan het thuisfront leidden tot een stemming die zich steeds meer keerde tegen de oorlog.
Dynamiek van destructie
Ondertussen radicaliseerden de Duitse oorlogsplannen onder aanvoering van legerleiders Paul von Hindenburg en Erich Ludendorff. Het duo verkreeg dictatoriale macht en richtte zich op de zege tot iedere prijs. Dassen:
“De Duitse oorlogsdoelen gingen niet alleen verder dan die van ieder ander land, er waren zelfs aspiraties naar wereldmacht.”
De oorlog kreeg volgens de auteur “een eigen ‘dynamiek van destructie’ die het aantal slachtoffers alsmaar groter maakte.” En “juist omdat er zoveel slachtoffers vielen, hadden regeringsleiders en militairen het gevoel dat er geen weg terug meer was, en dat ze geen genoegen konden nemen met een compromisvrede”. Dassen legt vooral schuld voor de radicalisering bij Ludendorff, die hij mede vanwege diens militaristische en radicaalnationalistische opvattingen omschrijft “als een zeer belangrijke wegbereider van het nazisme”. Hij oppert “dat Ludendorff na Hitler de belangrijkste en meest noodlottige persoon was in de Duitse geschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw tot 1945”. Wilhelm II daarentegen had slechts een beperkte rol en werd “in toenemende mate overvleugeld door de militaire leiding”.
Zonder de Eerste Wereldoorlog zou het nazisme volgens Dassen geen “serieuze politieke kracht” zijn geweest. Van een lijnrechte weg van de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog naar de vernietigingskampen van het Derde Rijk is in zijn ogen echter geen sprake. Weliswaar zijn er opvallende parallellen tussen beide oorlogen – zo waren er in de Eerste Wereldoorlog al Duitse plannen om in Oost-Europa de lokale Poolse en Joodse bevolking te vervangen door Duitsers – maar de Eerste Wereldoorlog was volgens de auteur…
“…ver verwijderd van Hitlers ‘vernietigingsoorlog’ tegen de Sovjets en van het onvoorstelbare geweld en radicalisme van de nazi’s”.
Wel benadrukt hij dat het verlies van de oorlog en het vernederende Verdrag van Versailles van grote invloed waren op de opkomst van het nazisme. De ‘dolkstootlegende’, ofwel de beschuldiging dat linkse politici en Joden verantwoordelijk waren voor de nederlaag, was één van de pijlers onder Hitlers strijd om de kiezer. Al vele jaren voordat de nazi’s aan de macht kwamen, werden Joden in Weimar-Duitsland een gewild mikpunt van ultrarechts, wat Dassen tot de conclusie brengt dat “het antisemitisme door de Eerste Wereldoorlog een sterke impuls” kreeg.
Objectieve weergave
Op overtuigende wijze lukt het Patrick Dassen om uit te leggen wat de invloed was van de Eerste Wereldoorlog op het verloop van de Duitse geschiedenis tot 1945. Consequent plaatst hij echter de kanttekening dat ondemocratische ontwikkelingen niet per se onafwendbaar zijn geweest. Zo bespreekt hij de radicalisering op rechts in het Interbellum, maar laat hij niet na om daar tegenover verschillende democratische verdiensten van de Weimar-regering te noemen. Zelfs Hitler was in 1914-1918 niet de rabiate antisemiet die hij later zou worden. Ondanks alle nuanceringen toont de auteur overtuigend aan dat Hitlers nationaalsocialisme niet uit de lucht kwam vallen, maar een aanloop kende waarbij de Eerste Wereldoorlog bepalend was. Dat is geen nieuw inzicht, maar het is Dassen ook niet te doen om opzienbarende conclusies.
Vanwege zijn duidelijke uitleg en objectieve weergave van recente inzichten ten aanzien van de Duitse geschiedenis in de periode 1914-1923 is Sprong in het duister aan te bevelen voor zowel wie zich wil informeren over Duitsland in de Eerste Wereldoorlog als voor wie geïnteresseerd is in de opkomst van Hitler en de oorsprong van het antisemitisme van de nazi’s.
Boek: Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog