Het Nederlands landschapsbeheer is eeuwenoud. De IJslandse schrijver Snorri Sturluson schreef er al over in zijn Egils saga (tussen 1220 en 1240), waarin onder meer een tocht van de Vikingen wordt beschreven die in het Nederlandse kustgebied terecht kwamen.
De website Vikingen in Stavoren citeert de Engelse tekst (hier de vertaling):
“Het land was effen, vlakke velden overal, doorsneden door dijken vol met water [dijken met sloten]. (…) Daarover waren bruggen en planken gelegd.”
Er volgden schermutselingen en daarin kwam Egil alleen te staan. De Friezen hadden de bruggen over de sloten weggehaald. Maar het lukte hem langs de bosrand naar zijn schip terug te keren. Het verhaal wordt aangehaald in het voorwoord van Oogst van de Veenlandschappen, een fraai uitgevoerd boek over de Nederlandse cultuurhistorie en bijna vergeten beheertechnieken voor opbrengst van erf en terrein. Het is Ă©Ă©n van de vier delen in de reeks Oogst van de Landschappen van Hilde Huizenga.
Landschappelijke duizendpoot
Hilde E.A. Huizenga (1956) is een landschappelijke duizendpoot. Ze komt uit een Groninger boerenfamilie, rondde verschillende studies af, waaronder de middelbare landbouwschool, de tuinbouwschool en de opleiding voor journalistiek. Ze werd journalist/publicist en hield zich daarbij bezig met infrastructuur, cultuurhistorie, land- en bosbouw en natuur.
In 1993 startte ze een eigen bureau in Maarn, het communicatiebureau Peredour voor landschap, infrastructuur en cultuurhistorie. Opdrachtgevers waren onder mee Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, de provincies, de waterschappen en de ministeries van Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat (nu Infrastructuur en Milieu) en Buitenlandse Zaken. Tegenwoordig bestiert ze naast haar journalistieke werk ook de familieboerderij in het dorp ’t Zandt in Noord-Groningen.
Naslag over landschap
In 2010 kreeg Huizenga van het ministerie van Economische Zaken de opdracht een publieksvriendelijke reeks naslagwerken samen te stellen over het waarom achter ons landschap. Waarom verschillen de landschappen, waarom is een Drentse houtwal anders dan een Twentse, hoe moet je een boom behandelen om er sterk hout af te krijgen, hoe bewaar je de diverse producten, hoe krijg je duizend kilo appels aan een boom, waarom verschilt de verkaveling zo? Zoals alom wordt aangenomen is er immers geen vierkante meter Nederlandse bodem die niet ooit door menselijke hand is aangeraakt. Het resultaat is een bijzonder gevarieerd landschap, dat zich door de eeuwen heen liet vormen door de kennis van boeren en ontginners, die streefden naar het zo efficiënt mogelijk beheren van de grond die voor een zo hoog mogelijke opbrengst zou moeten zorgen. Grond moest geld opleveren.
Huizenga bouwde daarover in de loop der jaren een archief op en werkte veel samen met een minstens even grote bron, Dirk Perdijk. In het onderdeel historische geografie ondersteunden de historisch-geografen Hans Renes, Theo Spek en Guus Borger. Verder is geput uit de literatuur. Die overigens vaak niet toereikend was, zodat er talloze interviews met oude bewoners ten grondslag liggen aan de informatie in Oogst van de Landschappen.
Oude technieken bijna vergeten
Huizenga constateerde dat veel van die oude technieken verloren zijn gegaan of op het punt staan vergeten te worden. Natuurlijke stromen werden recht gemaakt, al dan niet in het kader van ruilverkaveling. Heggen werden vervangen door prikkeldraad. Hout kopen we bij de Gamma in plaats van onze eigen bomen te verzagen en voor nieuwe aanplant te zorgen. Schaalvergroting moest zorgen voor efficiĂ«ntere landbouw. Projectontwikkelaars en landschapsarchitecten maken nieuwe structuren zonder zich erin te verdiepen waarĂ³m oude landschappen zo werden aangelegd zoals ze werden aangetroffen. Soms heeft dat fatale gevolgen: de waterhuishouding blijkt toch anders dan op papier werd aangenomen, oude boomsoorten gaan verloren, landschappen worden onherstelbaar vernield.
“Al die planten en dieren die we hier hadden tot de jaren zestig, zijn wĂ©l afgekomen op ons cultuurlandschap zoals het toen was”, zei ze vorig jaar in dagblad Trouw.
“Het wemelde van de fazanten, hazen, patrijzen, weide- en akkervogels, kikkers, uilen; in sommige veengebieden zag het paars van de kievitsbloemen. Maar als je sloopt en hekken neerzet met prikkeldraad, ruilverkavelt, ruigtes omploegt, watersystemen naar je hand zet, en dankzij kunstmest overal goed renderende monoculturen gaat telen, dan moet je niet gek opkijken dat je veel dieren en planten kwijt raakt.”
Nog drie procent over
Volgens Hilde Huizenga staat nog maar drie procent van de eeuwenoude Nederlandse landschapselementen overeind.
“Veel cultuurhistorisch groen sneuvelt. Niet alleen in de landbouw, maar ook omdat het door landschapsarchitecten en natuurbeheerders niet wordt herkend. Het is geen onwil, maar een gevolg van een gebrek aan kennis van onze landschapselementen. Het beleid is gericht op veiligheid, kostenbesparing en natuur. En omdat men de landschapselementen niet herkent en geen kennis heeft van technieken die moeten worden gehanteerd, sneuvelt er veel meer dan nodig is. Dat is pijnlijk. Er wordt bijvoorbeeld in het natuurbeheer ingezet op doelsoorten en daarbij delft groene cultuurhistorie nogal eens het onderspit. Met een ander beheer valt het vaak wèl te behouden…”
Doel van haar boekenreeks is niet om ‘het landschap van 1900 weer terug te halen’.
“Ik hoop de lezers zo bij het landschap te betrekken dat ze zich voor het behoud gaan interesseren en meewerken aan de zorg voor karakteristieke elementen. Beroepsgroepen die aan het landschap werken – beheerders, landschapsarchitecten, bestuurders van de groene ruimte en particulieren, en ook studenten van het groene onderwijs – kunnen de doorslag geven.”
Oude technieken
Bij de behandeling van de natuurlijke elementen waren de historisch geografen Hans Renes en Theo Spek betrokken. En verder haalde ze veel uit literatuur, ‘maar de praktijk vind je daarin maar mondjesmaat. De technieken werden overgedragen van vader op zoon. Voor hen immers zijn de behandeling, maten, materialen en hoeveelheden vanzelfsprekend’.
Ze doorkruiste Nederland van oost naar west en noord naar zuid. Ze speurde naar oude boeren, vaklieden, landgoedeigenaren en landarbeiders.
‘Kortom, ieder die we op het spoor kwamen en die ons wat kon vertellen is ondervraagd over de wijze waarop men vroeger hun landschap beheerde en ervan oogstte’.
Ze beschreef haar bevindingen in vier fraaie, rijk geĂ¯llustreerde boekwerken met de verzameltitel Oogst van de Landschappen, uitgevoerd in een indrukwekkend formaat (31x 21,5x 3cm; ca. 350 pagina’s). De reeks bestaat uit: Veenlandschappen, Rivieren en Kust (klei en duinen), Zandgronden en Krijtlandschap (in Limburg).
Het zijn werken met een schat aan informatie. Elk boek begint met een kaart van de bodemopbouw van Nederland en de verdeling van het grondwater. Die zijn kenmerkend voor de mogelijkheden voor het gebruik van het oppervlak: de vruchtbaarheid van de grond, de landbouwtechnieken en de uiteindelijke opbrengst. Dan volgt een uitvoerige beschrijving van de kenmerken van de grondsoort van het desbetreffende deel: zand, klei, duin, veen of krijt. Vervolgens wordt ingegaan op het historische gebruik sinds de Middeleeuwen en volgt een beschrijving van de typerende landschapselementen in de respectievelijke streeklandschappen.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de vergeten landschapselementen zoals heidense relikwieën, dodenakkers, galgenbergen, kruisen, jaagpaden, schansen, bolwerken, tiend- en dodenwegen, aardappel- en ijskelders en nog (heel) veel meer. Nadat we gewezen zijn op de voorkomende landschapselementen, gaat Huizenga over tot instructies voor het beheer.
Veenlandschappen
Hilde Huizenga beschrijft in Oogst van de veenlandschappen hoe onze voorouders hun grond ‘verbluffend hebben leren kennen om er maximaal van te oogsten’. Het leverde veel verschillende landschappen op en ’fascinerende, bijna vergeten technieken’ voor de inrichting van de verschillende gebieden.
Rond het begin van de jaartelling was het gehele land door het veen bedekt. De zeespiegel steeg, de lage delen konden uiteindelijk hun water niet meer kwijt, de planten belandden onder water en verteerden niet meer in de zuurstof- en bacterieloze omgeving. In de loop van de eeuwen groeiden de veenlagen steeds verder aan, zodat laag- en hoogveen te onderscheiden was, met elk weer eigen vruchtbare eigenschappen. Ontginningen door middel van waterbeheer (molens!) en dijken zorgden voor de typische structuren in het landschap.
Veengebieden bevinden zich in het gehele land, maar overal hadden ze een andere ontwikkeling, en daarmee gebruik. In Drenthe zijn veenlijken gevonden – gewurgd, onthoofd, verdronken of opgehangen, in mogelijk een godsdienstig ritueel, maar ook zorgvuldig neergelegd en bewaard dankzij het zuurstofloze en zure milieu. In het veen kijkt men niet op een turfje, en turf was dan ook een belangrijke brandstof; ik zie een oom nog turf steken en een tante haar oven voeden met plakken. De Drentse Hoofdvaart werd gegraven om die turf te vervoeren.
Ook de IJsselmeerpolders worden in het boek tot de veengebieden gerekend. Hoewel de bodem tegenwoordig bestaat uit een mengsel van zand en klei, bevond zich op die plek lang geleden een uitgestrekt laagveenmoeras, dat werd afgebroken toen de (Zuider)zee er steeds meer toegang kreeg.
Het beheer van landschapselementen komt in alle boeken terug. Het maakt namelijk per streek veel verschil welke vorm een element – dus een boom, een boomgaard, een weg, een watersysteem, een perceel en een wal – moet hebben. Steeds moet rekening worden gehouden met de bedoeling van het landschapselement, de grondsoort, de hoeveelheid en kwaliteit van het water, de weersinvloeden, de gewenste oogst en het tijdstip ervan, welke hoogten van belang zijn, hoe en op welke plek de plant vroeger werd neergezet en of de gewenste beplanting al dan niet uit de toon valt met de omgeving. Het lijkt vanzelfsprekend, maar de praktijk wijst anders uit.
Een gat in een heg kan gemakkelijk worden opgevuld; vaak kan een oude boom nieuw leven worden ingeblazen. Palen hoeven niet geĂ¯mpregneerd te worden; er zijn natuurlijke vervangingsalternatieven met dezelfde levensduur. Insecten hoeven niet per se met chemische middelen te worden bestreden; het insmeren van de stammen met kalk helpt ook. In een overzicht van de ‘bomen en struiken’ worden ook aanwijzingen gegeven voor aanleg, beheer en snoei; zelfs de fluweelboom en de Robina worden niet vergeten, terwijl de wilg al sinds de prehistorie vele toepassingen kent.
Landschappen van rivieren en kust
De Romeinse geschiedschrijver Plinius de Oudere wist het al:
“Tweemaal per dag overstroomt de oceaan een groot deel van hun gebied, zodat het niet goed uit te maken is of dit land tot de zee of tot het land gerekend moet worden. Daar probeert een armzalig volk in leven te blijven door huizen te bouwen op steile heuveltjes. Die heuveltjes zijn met handkracht opgeworpen tot een hoogte die net boven de hoogste vloed uitsteekt. Bij vloed lijken zij schipbreukelingen Zij leven van vis die zij met netten in het slijk vangen. Zij verwarmen hun verkleumde leden door modder te verbranden, die zij meer door de wind dan door de zon hebben laten drogen. Zij drinken niets dan regenwater, dat zij in een kuil voor hun woning bewaren.”
Plinius schreef dat in 47 n.Chr. in zijn Naturalis Historia en wordt hier aangehaald in een schoolproject over terpen. Het citaat in Oogst van de landschappen van rivieren en kust is uitvoeriger en heeft een vervolg. De superieure en cynische Romein Plinius begrijpt er namelijk niks van:
“En deze volkeren spreken van slavernij als ze vandaag de dag door het Romeinse volk overwonnen worden! Zo gaat het inderdaad: het lot laat veel mensen in leven om ze te straffen…”
Die overwinning lukte dan ook niet. De Romeinen trokken zich hetzelfde jaar 47 terug achter de Limes. Hilde Huizenga meldt:
‘De Romeinen hielden het noorden verder voor gezien, maar langs kust en rivieren zwoegde men voort. En zie nu het resultaat!’.
Duin, zeeklei of rivierklei
Op de volgende 351 pagina’s blijkt dat het niet gemakkelijk was. De Vlaming De Laveleye schreef in 1867 dat in de Nederlanden aan alles gebrek was:
“Men moest de grond scheppen, hem uit de wateren doen oprijzen en hem door ontzaglijke werken tegen de verschrikkelijke verwoestingen bevrijden. (…) Daar de grond overal, waar hij door water aangeraakt wordt, licht verweekt en wegspoelt, heeft men hem moeten aanhechten, bij middel van palen, teenwerk, takkebossen, kareelsteen en ander tuig.”
Na een uitvoerige en kleurrijke beschrijving van het ontstaan en de geschiedenis van de duinen en de landschappen van zee- en rivierklei en de rol van het water – getijden, neerslag, overstromingen; en ook Zeeland had zijn terpen – wordt duidelijk dat langs zee en rivieren heel verschillende landschappen ontstonden, omdat de geologische omstandigheden zo heel verschillend waren. Ze boden dan ook heel verschillende mogelijkheden van bestaan: akkerbouw, tuinbouw, teelt van fruit, bollen, hout en vee, visserij, jacht en grondstoffenwinning.
Terugkerend element in elk deel is ’Wat kan ik doen in mijn gebied’. Daarin blijkt steeds hoe enorm verschillend de landschappen zich per grondsoort in ons land ontwikkeld hebben en waarom de landschapselementen op zand en veen zo verschillen van die langs de kust en langs de rivieren. Zo is de Hofvijver in Den Haag een aan de Fransen ontleende spiegelvijver, aan het eind van een zichtas met extra vergrotend effect; tot in de negentiende eeuw stonden ook aan het Buitenhof huizen in het water. Oorspronkelijk was het een duinmeer, dat door graaf Albrecht van Beieren in de veertiende eeuw rechthoekig werd gemaakt. En in de duinen staan hier en daar solitaire lage, grillig gevormde zwarte- en zeedennen die spontaan zijn opgekomen en hun grillige vorm danken aan de wind.
‘Zo’n vorm zelf kweken zou nooit lukken. (…) Maar ze sterven uit, tenzij wij af en toe zo’n solitaire den laten staan’.
Zandgronden
‘Sinds ongeveer 1850 zijn de omstandigheden van de gemengde bedrijven op de Nederlandse zandgronden steeds meer op elkaar gaan lijken’, constateert Hilde Huizenga in Oogst van de zandgronden. Dat kwam volgens haar ‘vooral door de opkomst van kunstmest, waardoor eigenlijk alle teelten overal mogelijk werden’.
“Inmiddels staan er villa’s op het platteland, het graan is op de zandgronden grotendeels verdwenen, er staat nu maĂ¯s. Maar houtwallen, heggen en akkerranden worden weer gewaardeerd. En het is de grotere grondeigenaren weer mogelijk een landgoed te maken met veel beplanting. Langzamerhand komen ook de lanen, de speciale bosjes en praktische bomen, de boomgaarden en gevarieerde tuinen weer terug. En daarmee wordt het platteland ook weer aantrekkelijk voor dieren en planten die we jarenlang niet hebben gezien.”
En daarop volgt weer het uitvoerige en per onderwerp gedetailleerde hoofdstuk ‘Wat kan ik doen in mijn gebied’, met praktische tips en suggesties om de typische landschappen van de zandgronden te (onder)houden.
Krijtlandschap
Het wel en wee van het krijtlandschap is een typisch Limburgs onderwerp. Nergens anders in Nederland dan daar zijn, zoals Hilde Huizenga stelt in haar vierde deel, ‘nog sporen te zien van de tijd dat ons land ter hoogte van Suriname lag’.
Dat vereist enige uitleg. De oudste gesteentelagen maakten in de loop van het bestaan van onze aardbol een reis over de globe. Driehonderd miljoen jaar geleden stonden ze, ongeveer op de huidige plaats, bloot aan klamme tropische klimaten, striemende poolwoestijnen en heldere koraalzeeën. Honderd miljoen jaar geleden was Zuid-Limburg een ondiepe zee. Miljoenen jaren achtereen zouden daarin schelpdieren leven en overlijden en ontstond in feite één groot kerkhof van zeefauna met een kalkskelet, die uiteindelijk samen hier en daar een tweehonderd meter dikke krijtlaag gingen vormen in Zuid-Limburg, maar ook elders in ons land. Noord-Nederland heeft kalklagen van anderhalve kilometer dik! Maar de Limburgse krijtlaag is jonger en ligt aan de oppervlakte. De krijtlaag loopt door tot ver in Engeland en Duitsland.
Unieke ontwikkeling
Daardoor zijn de landschappen van met name Zuid-Limburg uniek in Nederland. In Oogst van het Krijtlandschap komen dan ook veel onderwerpen aan de orde die in de andere gebieden niet voorkomen.
Uiteraard besteedt het boek ruime aandacht die aan Limburgse ‘eigenaardigheden’. Vandaar de beschrijving van groeveteelten, kloostertuinen en ‘religieuze routes’ langs kruisen, kapellen en heiligenbeelden. Ook de talloze wegen in Zuid-Limburg met baken- of markeringsbomen zijn opvallend.
‘Meibomen’ zijn losse lange sparren waarvan alleen de zijtakken bovenin nog aan de stam zitten. Ze werden rond 1 mei in veel Zuid-Limburgse dorpen neergezet als vruchtbaarheidsritueel, wat na de Reformatie lange tijd verboden werd. Maar er bleek geen kruid tegen gewassen, ze werden illegaal neergezet, want men geloofde dat ze geluk en voorspoed zouden brengen.
En dan zijn er (niet alleen) in Limburg veel ‘gedenkbomen’ te vinden, meestal lindes, essen of witte kastanjes omgeven door een hekwerk, vanwege geboorte, dood of de kroning van een lid van ons koningshuis.
Oeroud genenmateriaal
Ook zijn in Limburg nog duidelijke overblijfselen te vinden van oude wallen, holle wegen en singels. Huizenga pleit hartstochtelijk voor goed beheer: ze zijn Limburgs erfgoed.
“Oude wallen, graften, holle wegen en singels bevatten vaak oeroud genenmateriaal en geven dus een beeld van de echte Zuid-Limburgse soorten. Nieuwe planten kocht of haalde men immers tot halverwege de twintigste eeuw overwegend uit eigen streek.
Maar hoe belangrijk is dat oude genenmateriaal nu? We hebben immers andere en ook mooie cultivars ontwikkeld. Een beetje variatie is ook mooi.
De kwestie is echter dat de oude rassen cultuurhistorisch erfgoed zijn. Ze zijn beeldbepalend. Bovendien zijn ze sterk en geven ze goed hout. Tegenwoordig wordt gekweekt op vroege bloei en vrucht, op snelle groei en een niet al te lang leven. Het zijn vaak zwakke broeders, die nieuwe cultivars.”
Alle delen uit de serie Oogst van de Landschappen