Filips de Stoute werd op 17 januari 1342 te Pontoise in Frankrijk geboren als vierde en jongste zoon van de Franse Valoiskoning Jan II. Hij zou de eerste hertog van Bourgondië in de Nederlanden worden. Bij zijn dood in 1404 was hij hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen, Artesië, Réthel en Nevers en heer van Mechelen en Salins.
Hij was de lievelingszoon van zijn vader. Dat had hij te danken aan de Slag bij Poitiers van 19 september 1356. Die slag kaderde in de Honderdjarige Oorlog tussen voornamelijk Frankrijk en Engeland. Die oorlog duurde langer dan de naam doet vermoeden, meer dan honderd jaar, van 1337 tot 1453. In de slag had Filips blijk gegeven van moed. Hij was zijn vader tot het einde blijven bijstaan, in tegenstelling tot zijn oudere broers die gevlucht waren. Meer zelfs, hij had zijn leven gered. Hij werd samen met zijn vader naar Engeland overgebracht waar hij tot 1360 als gevangene verbleef.
Als dank voor zijn moed en opoffering ontving hij in 1363 het hertogdom van Bourgondië als apanage. Dit is een deel van het Franse kroondomein dat aan die zonen van de koning, die niet in aanmerking kwamen om hem op te volgen, gegeven werd. Indien die zoon of zijn rechtstreekse opvolgers geen mannelijke erfgenaam had, keerde het domein naar de kroon terug. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de Franse koning Lodewijk XI er na de dood van Filips’ achterkleinzoon Karel de Stoute in de Slag van Nancy in 1477 alles aan deed om Bourgondië terug bij de kroon te krijgen: Karel was immers door zijn dochter Maria van Bourgondië opgevolgd.
Filips was niet iemand die bij de pakken bleef zitten. Hij heeft van een gezonde wereldlijke ambitie blijk gegeven. In 1369 trouwde hij met Margaretha van Male, dochter van Lodewijk van Male die graaf van Vlaanderen was. Toen Lodewijk in 1384 stierf, volgde hij hem als graaf op. Als Valoisprins bemoeide hij zich actief met de Franse binnen- en buitenlandse politiek. Zo slaagde hij erin om zijn bezittingen te vrijwaren. Door een huwelijkspolitiek legde hij de basis voor het groot-Bourgondische rijk van zijn kleinzoon Filips de Goede en voor het Bourgondisch-Habsburgse wereldrijk van diens achterachterkleinzoon Karel V.
Filips stierf op 27 april 1404 te Halle ten zuiden van Brussel. Een gedenkplaat aan de gevel van een huis niet ver van de Halse basiliek herinnert eraan:
“Den Hert: [Hals wapenschild] / Dit gebouw maakt deel uit van de / oorspronkelijke middeleeuwse afspanning / “Den Hert”. Hier stierf op 27 april 1404 / Filips de Stoute. / Filips was hertog van Bourgondië. Door te / huwen met Margareta van Male werd hij / Graaf van Vlaanderen en aldus stichter van / de Bourgondische dynastie in de Nederlanden. / Op het einde van zijn leven werd Filips / tijdens een verblijf te Brussel doorziek. / Hij vroeg overgebracht te worden naar / Halle, om er aan voeten van de / wonderbare Lievevrouw te sterven.”
Filips is gestorven in Den Hert, een ‘voorloper’ van het huidige huis waar ooit een Middeleeuwse herberg stond. Door te trouwen met Margaretha werd hij echter geen graaf van Vlaanderen. Dat werd hij toen zijn schoonvader stierf.
Hoe komt het dat Filips in Halle stierf?
Filips was sinds 16 april 1404 te Brussel, hoofdstad van Brabant. Zijn zoon werd er officieel ontvangen door zijn tante die hertogin van Brabant was en die hij bij haar dood zou opvolgen. Na een banket op de dag van aankomst voelde Filips zich ziek worden. Toen zijn toestand niet verbeterde, liet hij die een grote verering had voor Maria, zich naar Halle waar het beeld van een zwarte maagd vereerd werd, overbrengen.
Hij werd vervoerd op een speciaal ontworpen bed. De weg werd door Brusselaars en inwoners van dorpen langs de weg genivelleerd. De tocht duurde vier uur. Bij zijn aankomst op 26 april liet Filips aalmoezen aan de Hallenaars uitdelen. Gebeden voor de maagd bleven zonder resultaat. Filips stierf op 27 april 1404, ‘s morgens vroeg. Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon, Jan zonder Vrees, die in 1371 in Djon geboren was en in 1419 te Montereau door de Fransen vermoord zou worden.
Het lichaam van Filips de Stoute werd gedurende vier dagen opgebaard in de plaatselijke Sint-Martinuskerk, één van de weinige kerken uit de vroegere Zuidelijke Nederlanden, waarvan het beeldhouwwerk niet te lijden gehad heeft of vernietigd is tijdens de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw. Naar zijn wens lag Filips opgebaard in een karthuizerpij dat het klooster van Herne uit het huidige Pajottenland en niet ver van Halle gegeven had. Om de eerste kosten voor de begrafenis te kunnen betalen moesten zijn zonen het zilverwerk van hun vader in een pandjeshuis beleggen. Op 1 mei vertrok de lijkstoet naar Geraardsbergen.
Via onder meer Arras of Atrecht en Cambrai of Kamerijk werd uiteindelijk Dijon bereikt. Op 16 juni werd het lichaam in de crypte van de karthuizerabdij van Champmol bij Dijon begraven.
Men kan dus stellen dat Filips de Stoute te Champmol begraven is. Hij heeft meer dan genoeg tijd gehad om zijn dood en zeker zijn grafmonument voor te (laten) bereiden. Hij heeft op moeite, noch kosten gekeken. Aan het monument uit albast en zwart marmer, dat tijdens de Franse revolutie van 1789 ernstig beschadigd, maar later goed hersteld werd, hebben maar liefst drie beeldhouwers gedurende een twintigtal jaar gewerkt: Jean de Marville van 1381 tot 1389, Klaus Sluter die te Heerlen geboren is, van 1389 tot 1406 en Klaus De Werve van 1406 tot 1410. Het was dan ook pas zes jaren na Filips’ dood klaar.
Filips de Stoute is niet alleen te Champmol begraven. Hij was een zoon van een Franse koning. Die prinsen konden bijgezet worden in de kathedraal van Saint-Denis ten noorden van Paris, het pantheon van de Franse koningen. Omdat Filips’ lichaam echter te Champmol begraven zou worden, heeft men onmiddellijk na zijn dood zijn hart uit het lichaam verwijderd. Het werd te Saint-Denis bijgezet. Daarbij bleef het niet. Het lichaam zou een hele tijd onderweg zijn vooraleer Dijon te bereiken. Een tocht van zeven weken in late lente en vroegzomer zou tot ontbinding met alle gevolgen vandien kunnen leiden. Om rotting te vermijden werden de ingewanden uit het lijk gehaald. Verwonderlijk was dat niet. Uitzonderlijk is wel dat men weet waar ze begraven zijn. Ze bevinden zich in de crypte van de Gotische Sint-Martinusbasiliek van Halle. De plaats is slechts aangeduid met een Grieks kruis dat in één van de vloertegels gekerfd is, niet ver van de enige en centrale pijler die de vloer van het hoogkoor ondersteunt.