Freule van Dorth – Een geëxecuteerde orangiste

Wegens hoogverraad ter dood veroordeeld
7 minuten leestijd
Afscheidsbrief van Judith van Dorth
Afscheidsbrief van Judith van Dorth

Johanna Magdalena Catharina Judith van Dorth (1747-1799) kwam ter wereld op het nog steeds bestaande huis ’t Velde bij Warnsveld; zij werd er hervormd gedoopt. In 1750 kreeg het echtpaar Van Dorth een zoon, die drie jaar later stierf. In 1755 werd Gerrit Jurrien Johan Adriaan Adolf geboren.

Familiewapen van Dorth
Het gezin woonde ’s zomers op huis ’t Velde, in de wintermaanden in Zutphen. In 1759 werd Judith van Dorth toegelaten als stiftsjuffer aan het Freiweltliche Hochadeliche Damenstift Gevelsberg, in het graafschap Mark. Gewoond heeft ze er niet, maar het jufferschap was goed voor een bescheiden jaarlijkse toelage. Vermoedelijk heeft Judith vanaf haar dertiende op kostschool gezeten, eerst in Maastricht, en later in Arnhem.

Huiselijke conflicten en geldkwesties

Dankzij bewaard gebleven correspondentie zijn we goed geïnformeerd over een eerste affaire waarmee Judith van Dorth al jong een bedenkelijke reputatie vestigde. In 1766 kreeg zij een clandestiene verhouding met de Zutphense advocaat Engelbert Crookceus, een huisvriend van de familie. Toen aan het licht kwam dat de negentienjarige Judith haar geliefde regelmatig ’s nachts op haar kamer ontving, ontstond er een hooglopend conflict tussen Judith en haar ouders. Vermoedelijk was de relatie met haar naar het schijnt hardvochtige en driftige moeder toch al niet best. Als straf kreeg Judith huisarrest opgelegd. Niet lang hierna begonnen de geliefden een schaking voor te bereiden. Zij betrokken een dienstmeisje in het complot en brachten in het geheim spullen voor het vertrek in gereedheid, maar het plan kwam uit. Voor de ouders was toen de maat vol. Op 16 september 1767 gaf de magistraat van Zutphen hun toestemming Judith op te sluiten in het particuliere Vrouwenbeterhuis Duynkerken in Delft. Tegelijkertijd werd zij onterfd, met toestemming van de Staten van Gelderland, wegens haar ‘verkwistende en reprochabele levenswijze’.

Rond 1776 woonde Judith van Dorth toch weer op ’t Velde, waar ze na de dood van haar moeder het huishouden bestierde. Een erfenis van een tante Schimmelpenninck in 1788 gaf Judith en haar broer Gerrit, inmiddels beleend met de heerlijkheid Holthuysen en toegelaten tot de ridderschap van Zutphen, wat financiële armslag. In 1789 kochten zij samen de heerlijkheid Harreveld bij Lichtenvoorde en trokken daar gezamenlijk in. De vader bleef alleen achter op ’t Velde. Hij werd door zijn pachters ‘de gevleesde duivel’ genoemd vanwege zijn afpersingen en knevelarijen. De nieuwe vrouwe en heer van Holthuysen hebben zich bij hun voornamelijk katholieke onderzaten al evenmin geliefd gemaakt. Broer en zus stonden bekend als weinig innemend, en Gerrit heette zelfs gewelddadig. Beiden gingen zeer nonchalant om met schulden en schuldeisers. Ook gingen er geruchten over verschrikkelijke ruzies, afgewisseld door verhalen over onbehoorlijke intimiteiten tussen broer en zus.

De Van Dorths waren uitgesproken Oranjegezind. Toen er na de Pruisische interventie ten gunste van Oranje interessante posten met bijbehorende emolumenten voor trouwe orangisten vrijkwamen, gingen deze echter goeddeels aan hen voorbij vanwege hun omstreden reputatie. Penibel werd de situatie na de Bataafse Revolutie van 1795, toen Judiths vader en broer op slag hun ambten en de daaraan verbonden inkomsten kwijtraakten. Hun talrijke schuldeisers zagen hun kans schoon en sloegen bijna letterlijk het beleg voor ’t Velde. De Van Dorths, en Judith niet in het minst, verzetten zich met hand en tand tegen hun schuldeisers. ‘Goddomy, gij komt er niet op’, had zij meermalen de gevolmachtigden bij de ophaalbrug toegeroepen. Eén van de eisers omschreef haar als een vrouw ‘vervoerd door ongemesureerde passiën, tot alle uitersten capabel’ (Manschot-Tijdink, 108 en 111).

De jaren die volgden stonden geheel in het teken van deze financiële strijd. Voortdurend drongen de schuldeisers verder op. Gerrit vluchtte over de Duitse grens en Judith vervreemdde goederen waarop beslag was gelegd. Op 23 november 1797 werd ze gearresteerd en, in afwachting van berechting, opgesloten in het Zutphense stadhuis. Bijna vijf maanden later wist ze met de hulp van een bevriende arts en een omgekochte cipiersmeid te ontsnappen. Onbekend is of Judith haar vader, die omstreeks die tijd moet zijn overleden, nog heeft weergezien. Ze voegde zich bij broer Gerrit in Munsterland. Merkwaardig genoeg werd de strafrechtelijke procedure op 26 februari 1799 afgebroken. In augustus 1799 bevond ze zich weer op Harreveld.

Politieke perikelen

Op 27 augustus 1799 landde op de Noord-Hollandse kust een Engels-Russisch invasieleger, dat in de weken daarop een groot deel van dit gewest veroverde. Erfprins Willem, zoon van de laatste stadhouder, vaardigde een proclamatie uit waarin hij het spoedige herstel van het oude regime aankondigde. Het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek reageerde met een noodverordening waarin een standrechtelijk doodvonnis werd afgeroepen over iedereen die op enige wijze aanleiding zou geven ‘tot samenrottingen en oproer’. Desondanks waren de Achterhoekse orangisten ervan overtuigd dat de kansen waren gekeerd; vanuit hun Westfaalse ballingsoord deden zij invallen op Bataafs grondgebied. Zo arriveerde op 5 september een orangistische formatie onder leiding van August Robbert baron van Heeckeren van Suideras in Winterswijk. Deze stelde er een nieuw bestuur aan en trok vervolgens verder.

Executie van de freule van Dorth

Ook in Lichtenvoorde kwam de Oranjepartij die 5 september in beweging. Judith en de inmiddels teruggekeerde Gerrit lieten zich daarbij niet onbetuigd. Tegen acht uur in de ochtend reden zij in een oranje versierd rijtuig het dorp binnen. De ingezetenen werden getrakteerd op oranje strikken en een toespraak waarin herstel van het stadhouderlijk bewind en bestraffing van de tegenstanders werden beloofd. Met wat aanhang reed het gezelschap naar Groenlo, waar men hoopte de erfprins of op zijn minst de heer van Suideras te treffen. Geen van beiden kwam opdagen en teleurgesteld keerden Judith van Dorth en haar broer tegen de avond weer terug naar Lichtenvoorde.

Daar had zich intussen een drama voltrokken dat Judith fataal zou worden. Bij een herbergruzie was een bekende plaatselijke patriot, Frederik Resink, met messteken om het leven gebracht. Judith gaf luidruchtig blijk van haar tevredenheid over deze wandaad:

“O, dat is er nog maar een, daar moeten er meer aan, het was maar een patriot!”

En tegen haar broer:

“Broer, Toon [: de koetsier] moet direct naar Grol om 4 à 500 huzaren te halen, dan moeten ze allen kapot.”

Toen een omstander het waagde om ‘Vivat de Republiek!’ te roepen, kreeg hij te horen: ‘Wacht, manneke, we zullen je wel krijgen!’ (Manschot-Tijdink, 155). Gevaarlijke en ijdele woorden, want het was weldra afgelopen met de contrarevolutie. De volksopstand waar de erfprins op gerekend had, bleef achterwege en de nederlaag van het Engels-Russische leger bij Bergen op 19 september deed alle hoop vervliegen. De orangisten in de Achterhoek zochten een goed heenkomen. Ook Judiths broer verdween weer over de grens.

Veroordeling en executie

Afscheidsbrief van Judith van Dorth aan de Aaltense burgemeester C.C. Stumpf, geschreven in de nacht voor haar executie op 22 november 1799. (RAG, Diverse Aanwinsten 1958, inv.nr 15)

Op 15 september kondigde de commandant van de Franse hulptroepen de staat van beleg af. Er kwam een onderzoek naar de ongeregeldheden en op 18 september werd Judith gearresteerd, op verdenking van oproerstokerij en betrokkenheid bij de moord op Resink. Zij werd opgesloten in het tuchthuis te Arnhem. Haar berechting werd opgedragen aan een militair tribunaal dat op 5 oktober in Winterswijk werd geïnstalleerd. Het bestond uit vijf officieren en onderofficieren van de Nationale Garde, van wie slechts één uit de streek afkomstig was. Deze lekenrechters werden bijgestaan door de drost van Bredevoort, de herbergier W. Paschen, en door de advocaat Bom uit Lichtenvoorde, de enige jurist in het gezelschap, die als openbare aanklager optrad. Over de kwaliteiten en de motieven van de rechters is veel te doen geweest. Persoonlijke rancunes kunnen nauwelijks een rol hebben gespeeld; gevoelens van afkeer jegens de landadel in het algemeen en jegens deze representante in het bijzonder misschien des te meer. De freule en haar verwanten hadden het immers wel bont gemaakt.

Op 21 november veroordeelde deze geïmproviseerde rechtbank de 52-jarige Judith van Dorth ter dood wegens hoogverraad, onder expliciete verwijzing naar de noodverordening van het Uitvoerend Bewind. De executie volgde binnen de voorgeschreven 24 uur. Op vrijdag 22 november 1799 werd Judith van Dorth op een drassig landje even buiten Winterswijk, nabij het joodse kerkhof, door een zeskoppig vuurpeloton gefusilleerd. Uit alle getuigenissen blijkt dat ze haar dood dapper tegemoet ging. Nadat ze levenloos op de grond was gevallen, legde men haar in een kist, maar toen een soldaat haar weer zag bewegen, kreeg zij nóg een kogel. Dit incident is later uitvergroot tot het verhaal dat zij zelfs vanuit haar kist haar arm zou hebben opgestoken, uit protest tegen het haar aangedane onrecht. Haar lijk werd twee dagen later bijgezet in de hervormde kerk te Lichtenvoorde.

Deze ongebruikelijke executie is door de Bataafs-Franse machthebbers ongetwijfeld bedoeld geweest als afschrikwekkend voorbeeld en lijkt ook effect te hebben gehad, want herhaling is niet nodig gebleken. Bij de Oranjepartij heerste grote verslagenheid. Al een dag na de executie verscheen een vlammend pamflet in dichtvorm, Op de afschuwelijke onrechtvaardigheid. Het was de aanzet tot een bescheiden pennenstrijd over de rechtmatigheid van het vonnis. Broer Gerrit ontving rouwbetuigingen van de erfprinses en van prinses Wilhelmina, de echtgenote van Willem V. Zelf verdween hij in de nevelen der tijden.

kort bericht in de Goudasche Courant over de executie van freule van Dorth, november 1799 – Afb: KB

Reputatie

De freule van Dorth is voor zover bekend de enige vrouw uit de geschiedenis van de Nederlandse Republiek die ter dood werd veroordeeld door een militaire rechtbank. Bovendien is zij, afgezien van de in 1947 geëxecuteerde ‘jodenjaagster’ Ans van Dijk, de enige vrouw in de Nederlandse geschiedenis die om politieke redenen is terechtgesteld. De auteur van het pamflet dat een dag na haar dood verscheen, dichtte vol afgrijzen:

“Nu men, helaas! in onze dagen/ Het lood ziet door de boezem jagen/ Van ene vrouw, – mijn God! Wie had dit ooit geloofd,/ Is dan de menselijkheid nu ganslijk uitgedoofd?.”

Ondanks haar opmerkelijke dood is Judith van Dorth nooit uitgegroeid tot een heldin van het orangisme. Daarvoor waren de omstandigheden van de gebeurtenissen te ondoorzichtig en haar karakter en optreden te twijfelachtig. Zij is de geschiedenis ingegaan als een excentrieke, ongemanierde freule die het slachtoffer werd van haar eigen impulsieve gedrag. In 1891 noemde de historicus Jorissen haar een ‘schreeuwende en tierende dame’, Jan en Annie Romein typeerden haar als een hysterica, en nog in 1999 verscheen er een biografie van Judith van Dorth onder de veelzeggende titel ‘Een allerneeteligst caracter’.

Dit lemma is afkomstig uit het boek 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis van Els Kloek. In dit vuistdikke boek worden de levens van letterlijk 1001 vrouwen beschreven en in beeld gebracht. Een overzicht van geplaatste berichten is hier te vinden.
0
Reageren?x
×