Dark
Light

Neel Doff, meer dan Keetje Tippel

16 minuten leestijd
Neel Doff
Neel Doff (Publiek Domein - wiki)

Keetje Tippel, wie kent haar niet? Maar wie kent haar wel? De jonge prostituee met het gouden haar en het gouden hart. ‘Uiteindelijk kwam ze nog goed terecht’, zingt het liedje. Dat klopt want de schrijfster die Keetjes leven neerschreef, werd een begoede burgervrouw. Neel Doff werd daardoor echter opgesloten in het miserabele begin van haar eigen leven.


Andermaal hadden we helemaal niets meer te eten. […] De beentjes van Klaasje waren onder hem weggegleden en hij lag tegen de muur, op de grond. De andere kinderen waren her en der in de kamer verspreid. Allemaal ziek van honger. Mijn moeder had een koortsig gezicht en haar haastig ooggeknipper verraadde haar radeloosheid. Mijn duizeligheid deed me wankelen.

[…] We wachtten op mijn vader die ’s ochtends vertrokken was om wat centen te verdienen. Hij kwam dronken thuis en eiste eten.

Ik keek om me heen en voorvoelde de rampspoed die ons zou overkomen als niet onmiddellijk een oplossing werd gevonden. Mijn besluit stond vast. Ik verlengde mijn rok met een sleep, schikte mijn haar op mijn voorhoofd; ik smukte me op zoveel ik kon. Jammer genoeg had ik geen schmink zoals ik bij prostituees had gezien. Aan mijn moeder zei ik dat ik buiten ging. Ze wou me vergezellen om zo vlug mogelijk het voedsel naar huis te brengen.

Eens in het centrum van de stad, beval ik haar op afstand te blijven. Vrij vlug deed een man me teken hem te volgen naar een rendez-voushuis. Toen ik hem na afloop mijn salaris vroeg, vroeg hij of ik met hem spotte: ‘Voor 5 frank kan ik een chique vrouw krijgen. Je ziet eruit als een bedelaarster en bovendien ben je vuil. Opzij, laat me door.’

Beneden weigerde hij de kamer te betalen. De eigenares bedreigde ons met de politie en uiteindelijk betaalde hij. Toen ik wegging, riep de vrouw: ‘Vuile sloer, ik geef je aan als je nog durft terug te komen.’

Mijn moeder wachtte me in de straat op en toen ik haar het verhaal deed, was ze versteend. ‘Wat kon ik doen? Wat kon ik doen? Ik riskeerde zwanger te worden van een onbekende, een smerige ziekte op te lopen. Men heeft me uitgescholden en dat voor niks. En de kinderen, lieve help, de kinderen!’

‘Als we niets te eten terugbrengen, sterven ze’, zei mijn moeder.

Ik weende met mijn gezicht tegen een boom. Maar de gedachte aan de wachtende kinderen, gaf me opnieuw al mijn energie. ‘Ik zal voortdoen, zei ik, maar hou meer afstand.’

Ik had geen zakdoek en door de tranen met mijn handen weg te vegen, bekliederde ik mijn gezicht.

'Jours de famine et de détresse' - Editie uit 1911 van het boek van Neel Doff
‘Jours de famine et de détresse’ – Editie uit 1911 van het boek van Neel Doff (Google Book)
Met deze levensechte schets eindigt Neel Doffs eerste roman Jours de famine et de détresse (Dagen van honger en ontreddering) (1911). Samen met Keetje Trottin (1919) en Keetje vormt dit egodocument de trilogie van de eerste twintig jaar van haar leven. Die evocatieve schetsen zijn aan haar blijven plakken.

Fries-Waals huwelijk

Cornelia Hubertina Doff wordt op 27 januari 1858 geboren in Buggenum nabij Roermond. Haar vader, een blonde Fries met blauwe ogen, is er – nabij de nog verse Belgisch-Nederlandse grens – gelegerd als soldaat. Daar ontmoet hij Catherine Paques, een kantwerkster uit Luik.

Het kroostrijk gezin – Neel is de derde van negen – verhuist van hot naar her. Telkens wanneer de vader, een paardenknecht, meent een betere job te kunnen versieren, ‘migreert’ de familie. De moeder, jaarlijks met een nieuwe zuigeling aan de borst, is genoodzaakt te verzaken aan haar kantnijverheid. Het gaat van kwaad naar erger: geld wordt schaarser; honger dagelijkse kost; de behuizing alsmaar luiziger, letterlijk en figuurlijk. Dampige kelderkamers, ongezonde zolderhokken… Kinderen die krijsen van ongemak, misselijk van honger. De huisvader-kostwinner die vlucht in drank.


We woonden in één enkele kamer in een slijmerig slop in Amsterdam. De zon sijpelde er nooit binnen. En als de vochtige kou in de winter het er ijselijk maakte, sloopte de zomerse klamme warmte ons. Er was slechts een alkoof bovenaan, zoals in de vissersschuiten maar dan afgesloten. Het was alsof we in een kast vertoefden. Mijn ouders sliepen in de nis onderaan; enkele van de kinderen in een hoger compartiment. De anderen op een strozak op de grond. In de hoek deed een kleine ton dienst als kakstoel van de familie. In een andere lagen de vuile luiers van de kinderen. Vervolgens afval van alles en nog wat van een miserabel huishouden. De geur van de pijp van mijn vader en de uitwasemingen van tien armelui veroorzaakten een ‘adem-benemende’ atmosfeer.
Ik hoorde de luizen wandelen.

РFragment uit Jours de famine et de d̩tresse

De symfonie van de honger

‘De symfonie van de honger’ titelt Neel een van haar hoofdstukken. Het is kenmerkend voor het lompenproletariaat: precaire werkomstandigheden, alcoholisme, een nest kinderen (dat is de letterlijke betekenis van het woord ‘proletariaat’), kleine misdaad, … van armoe naar nog meer miserie.


Mijn moeder had al ons speelgoed verbrand om een beetje de koude vochtigheid die er bij ons heerste, te milderen. Vermits ze maar tien dagen geleden bevallen was, zei ze bang te zijn om een verkoudheid op te doen. We wachtten op onze vader die koetsier was. Misschien had hij drinkgeld gekregen en zouden we turf en koffie kunnen kopen om ons te verwarmen. Voedsel, lieve help, dat zouden we overslaan; eerst moesten we de stramheid uit onze ledenmaten weren. Mijn vader kwam thuis, in twee geplooid, de handen in zijn zakken, bibberend in zijn katoenen boezeroen.

– Brrrrr… hierbinnen is het nog kouder dan buiten.
– Heb je geen geld, Dirk, om turf en koffie te zoeken?
– Nee, ik hoopte om vuur te vinden. […] Had ik dat geweten dan was ik bij de paarden blijven slapen. Zo koud! Zo koud! Gotverdomme! Gotverdomme! […] Ga slapen, ook de kinderen. We eten wel morgen. We moeten absoluut vuur hebben.

Hij begon het krot af te zoeken naar iets dat nog zou kunnen branden. Maar vond slechts de klompen van de kinderen. Hij smeet ze opzij en hernam het zoeken…Niets…Hij nam opnieuw de klompen, stak ze in de haard en maakte vuur. Dan ging hij naar bed.

[…] De kleine klompen brandden maar langzaam want ze waren nat.
[…] Het was 6 uur ‘s avonds.

РFragment uit Jours de famine et de d̩tresse

Meid voor alle werk

Poster van Paul Verhoeven's film 'Keetje Tippel', met Monique van de Ven en Rutger Hauer in de hoofdrollen
Poster van Paul Verhoeven’s film ‘Keetje Tippel’, met Monique van de Ven en Rutger Hauer in de hoofdrollen
Hoe al die mondjes voeden? Al is het meestal maar met een homp droog brood, wat aardappelen met meelsaus. De jongens bedelen, belanden in de kleine criminaliteit. Mina, de oudste zus van Keetje, en een tante kiezen het oudste beroep ter wereld. Keetje rijgt kleine klusjes aan mekaar: aardappels schillen in een kelderkeuken en zo zelf de schillen kunnen opeten, verkoopster van huishoudgerei in de Jordaan, boodschappenmeisje voor een apotheker, voor een hoedenmaakster…

Daar wordt ze in het souterrain door haar werkgever verkracht. Ze is amper 14 jaar:


Iemand daalt de trap af: het was de stap van de ‘patroon’. Gekleed in overjas en met de hoed op het hoofd, deed hij de ronde van de keuken. Hij bekeek amper de alkoof en ging weg. Korte tijd later kwam hij opnieuw binnen. Hij gooide zich helemaal op mij. Hij was naakt. Ik kon niet gillen: hij had zijn mond op de mijne geplakt. Met zijn twee handen wroette hij onderaan om mijn benen te spreiden en dan… oh! Het was alsof hij me openscheurde… Ik dacht dat ik vermoord werd, zo’n pijn had ik. Hij gromde als een hongerige hond die op een been knauwt. Ik probeerde te bijten, me weg te wrikken onder hem. Maar dat lukte niet. Hij opende mijn buik via mijn ‘pissie’. Oh! Het was… Ah! Ik weet niet. […]

Hij bevrijdde me en keek.
‘Kijk’, zei hij, ‘amper open gebloeid wordt het roosje al geplukt…’
Hij lachte.

Foute Tippel

Dit is het eindfragment van Keetje Trottin, haar derde roman (1921). Die titel verglijdt tot synoniem van Neel Doff en fnuikt haar herinnering. Want Neel Doff begon pas haar levenservaringen neer te schrijven, toen ze al in de vijftig was. En ze schreef in het… Frans. De Nederlandse vertaler van haar schrijfsels maakt echter een – bewuste? – vertaalfout door ‘Trottin’ te vertalen als ‘Tippel’. Trottiner in het Frans betekent echter trippelen, niet tippelen. Een ‘Trottin’ was in de negentiende eeuw een loopmeisje (ook wel een loopjongen), vaak nog een kind dat boodschappen afleverde, meestal voor modistes. Dat doet ook Cornelia Doff: met zware hoedendozen zeult ze naar de klanten van haar werkgeefster en doorkruist en trippelt ze zo kriskras door Amsterdam. De gelijkschakeling tussen ‘trottin’ en ‘het trottoir doen’ is dus ongelukkig maar is wel de voedingsbodem voor de film van Paul Verhoeven (1974) en voor de populaire schlager:

Overigens was ‘dat lichaam verkopen’ maar een occasionele aangelegenheid, zoals vaker bij volksmeisjes. Clandestiene prostitutie om te overleven, om de huur te betalen, om brood te kopen.


– Luister zei mijn moeder, al onze kleren zijn verpand. We sterven van de honger. Er is een meneer die je benen wil zien.
– Ah neen! Ik wil niet!
– Er valt met dit kinderlijk creatuur niks aan te vangen! Komaan! De kleintjes zijn ziek van honger…

Men verstopt mijn kinderlijke figuur achter een dikke sluier. Mijn zus nam me mee. Ik droeg een jurk van heldere katoen die helemaal vuil was omdat ik de hele dag op de stoepen met de kinderen had gespeeld en een oude dameshoed van mijn werkgeefster. […] De klant was een man van vijftig à zestig jaar oud, mager en met allure. Hij bepotelde me koortsachtig, terwijl hij uitriep:

– Mooi, mooi!

Mijn klein lijfje dat nog nooit gewassen was, mijn gekrulde haar vol van luizen leken meer indruk op hem te maken dan indien ik doordrenkt met parfum was en gewikkeld in kant. Maar de grootste attractie voor hem was voorzeker de pijn die ik doorstond. Voordat hij vertrok, gaf hij me florijnen en herhaalde:

– Mooi, mooi!

Vervangliefde

Ook wanneer de kroost Doff – in de romans ‘Oldema’ – naar Brussel verkast, blijft de moeder haar dochter aanzetten om met haar lichaam brood te kopen voor de jongere kinderen.

Het is grauwe en gevaarlijke prostitutie. Het zijn zowat betaalde verkrachtingen. Jonge meisjes proberen zich daarom te laten onderhouden door universiteitsstudenten. De uiteindelijke droom is een ‘maintenée’ te worden: een minnaar die voor haar een kamer huurt en haar ‘s avonds mee uit eten neemt. Of soms zelfs naar theater, cafés en af en toe een uitje naar afspanningen buiten de hoofdstad op zondag. Neel vindt een jonge Duitser uit de verarmde adel die stage loopt in de Belgische hoofdstad. Ze trekt bij hem in, kookt voor hem en zoekt andere bijverdiensten. Want als Eithel, zoals ze hem noemt, een rijkeluisdochter vindt, laat hij haar stante pede vallen. Sexualité d’attente (seksualiteit in afwachting) is voor vele jonge mannen uit betere kringen in die negentiende eeuw doorsnee om hun testosteron te verlagen bij arme meisjes.

Model

Voici, votre fille monsieur Cabanel - Félicien Rops
Voici, votre fille monsieur Cabanel РF̩licien Rops
Neel is dan ook gekwetst wanneer ze aan kant wordt geschoven maar ze heeft een andere springplank voorzien. Ze is model voor schilders en beeldhouwers. In die artistieke kringen van de bohème voelt ze zich thuis: het gaat er non-conformistisch aan toe. Schoonheid is er belangrijk. Zo ontdekt ze een andere wereld.

Voor de beeldhouwer Charles Samuel staat ze model voor ‘Nele’, de gezellin van Tijl Uilenspiegel naar het boek van Charles De Coster. Ook voor beeldhouwer Paul De Vigne en voor schilder Georges Lemmen poseert ze. Mogelijks ook voor Félicien Rops want een van haar hoofdstukken in Jours de famine et de détresse is getiteld Voici, votre fille monsieur Cabanel. Dat is eveneens de titel van een gravure van Rops waarin een oude matrone een jonge, naakte maagd aanprijst aan een oudere geilaard ‘Meneer Cabanel’.

James Ensor schildert dan weer Vieille Femme aux masques (Oude dame met maskers, 1899). Maar dan is Neel al mevrouw Brouez geworden.

Oude dame met maskers 1889 - James Ensor
Oude dame met maskers
1889 – James Ensor (MSK Gent)

Madame B.

Want in dat kunstenaarsmilieu ontmoet ze Fernand Brouez, zoon van een gefortuneerde Waalse notaris die geneeskunde studeert aan de ULB. Van zijn vader erft Fernand niet enkel de centen maar eveneens de socialistische (en ook de wat misogyne) overtuigingen.


De schilder bij wie ik vaak de avond doorbracht, had onder zijn leerlingen ook een student geneeskunde, een degelijke burgerzoon die zich ook bezighield met letterkunde en met schilderkunst. Na de lessen bracht hij me vaak naar huis. We praatten over onze lectuur. Hij leende me boeken en we debatteerden vooral over humanistische ideeën. […] En ik fulmineerde tegen de burgerij…

Twee kinderen worden als buren geboren: de ene zal opgevoed worden met kant, de andere met lorren. De ene zal alles hebben in het leven, de andere niks, Het is een schande. Een kind is een kind. Ze zouden allemaal gelijk moeten zijn. En vaak is het arme kind beter en intelligenter. Een rijkeluiskind heeft duizend kansen tegen één om een boef te worden…

– Fragment uit Keetje

Die socialistisch-anarchistische ideeën wil Fernand Brouez verspreiden via een nieuw tijdschrift La Société Nouvelle (De Nieuwe Maatschappij). Daarin vermengen zich samenleving, letterkunde en kunsten. Want de nieuwe maatschappij kan maar via de opvoeding en via de kunsten gebeuren. Ook Neel werkt eraan mee: onder de initialen C.D. vertaalt ze werk van Multatuli (Eduard Douwes Dekker). Woutertje Pieterse was een van de boeken die Neel in het geheim bij een van haar werkgevers verslonden had en die haar verbeelding had geprikkeld, zoals ze uitvoerig beschrijft in haar roman Keetje.

Ook de bijdragen van anarchisten als Ferdinand Domela-Nieuwenhuis en Pierre Kropotkin worden gepubliceerd in het tijdschrift. Fernand Brouez gelooft in volksverheffing en Neel is geschikte boetseerklei om die humane gedachten gestalte te geven. Fernand wordt Neels Pygmalion die haar doet ontsnappen uit haar proletarisch milieu.

De eerste vijf jaar van hun verhouding krijgt Neel les van privéleraren: geschiedenis, aardrijkskunde maar vooral Franse grammatica. Want tot haar twintigste sprak en begreep Neel uitsluitend Noord-Nederlands (Amsterdams?). Zelfs van het volkse taaltje uit de Marollen – dat toch in hoofdzaak uit ‘Zuid-Nederlandse’ woorden bestaat – begreep ze geen jota.


Ik was 17 en we woonden in een Brusselse arbeiderswijk. We kenden geen woord Frans en zelfs het ‘Marollien’ was voor ons onverstaanbaar. Dat belette ons niet om allemaal, mijn vader als eerste, degelijk werk te vinden.

La Belle Epoque

Vervolgens stuurt Brouez haar naar de Brusselse academie om er dictie, declamatie, muziek …te studeren. Neel is opgetogen en denkt zelfs aan een carrière als actrice of als zangeres. Ze is dan al een eind in de twintig. Het project stuit op weerstand én van haar minnaar én van de docenten. Een domper voor haar zelfontplooiing. Een loopbaan zag ze als een vorm van identiteit. Want ze was volslagen vervreemd van haar familie en het penibel milieu van het lompenproletariaat. Maar ze was ook geen burgervrouw; de burgerij – met haar schoonmoeder als prototype – die ze overigens haatte. Wie was ze dan?

Ze wordt Mevrouw Brouez. Het koppel floreert in het Brussel van de Belle Epoque: uitjes naar theater, concerten, restaurants, vrienden… en vakanties in een huisje in Domburg in Zeeland. Drie jaar na hun huwelijk overlijdt Fernand. In haar boek Keetje Trottin vermeldt Neel meermaals dat haar minnaar zich tijdens een anatomie-les zou geprikt hebben en zo syfilis hebben opgelopen. Syfilis is een schandelijke en ongeneeslijke ziekte overgedragen door zondige seks, meestal met prostituees. Neel benadrukt het ‘ongeval’ van Fernand als student. Misschien wil ze de lezer overtuigen dat hun relatie niet zuiver erotisch maar vooral kameraadschappelijk en zelfs intellectueel was:

“je ne t’aurais jamais aimé si je n’avais pas pu parler avec toi.” (ik zou nooit zo van je gehouden hebben, indien ik niet met je had kunnen praten.)

Fernand is amper veertig jaar. Neel erft zijn fortuin.

Tweede huwelijk

Amper een jaar na het overlijden van haar eerste man huwt Neel met Georges Serigiers, een Antwerpse advocaat, medewerker en vriend van Fernand Brouez. Serigiers verkondigt eveneens socialistische (en zelfs flamingantische) overtuigingen. Bovendien is hij promotor van progressieve kunst en van de kring ‘Kunst Van Heden’ die in Antwerpen salons van ‘schone kunsten’ en lezingen organiseert. Architect-schilder en ontwerper Henry Van de Velde, de dichter Max Elskamp en de familie Franck, verzamelaars van de schilderijen van James Ensor, zijn medestanders.

Toch voelt Neel zich nooit thuis in dat Antwerpse burgerlijk milieu. Ook al kent én vertaalt ze de schrijfsels van Henri Conscience en van Felix Timmermans, Neel houdt niet van de Vlamingen die ze maar een rabauwig volkje vindt… Ze koopt een lap grond in Genk, een gezapig kunstenaarsdorp in de negentiende eeuw. Daarop laat ze haar Villa des Houx (Villa Hulst) bouwen. Ook in Elsene, nu een van de Brusselse gemeenten, koopt ze een burgerhuis, waar ze vaak verblijft.

Portret van Neel Doff in een in 1943 verschenen editie van 'Jours de famine et de détresse'
Portret van Neel Doff in een in 1943 verschenen editie van ‘Jours de famine et de détresse’ (Publiek Domein – wiki)
Dan pas begint ze – ze is al in de 50 – haar ‘mémoires’ neer te pennen. Naar eigen zeggen kwam de aanzet toen ze op een sneeuwkoude winterdag door het venster keek en een kind zag dat gepest werd. De herinnering aan haar eigen droef levensbegin deed haar gemoed volschieten.

Prix Goncourt

In 1911 wordt een eerste deel Jours de famine et de détresse (dagen van honger en ontreddering) gepubliceerd. De korte hoofdstukjes zijn als een soort duivelsuitdrijving van een bodemloos verdriet en eenzaamheid. De Franse anarchist Laurent Tailhade is geboeid door het boek en de beroemde Franse auteur Octave Mirbeau, bekend voor zijn boek en de latere film Journal d’une femme de chambre (dagboek van een kamermeid), presenteert het voor de roemruchte Prix Goncourt. Neel behaalt drie stemmen van de (beperkte) jury. Maar Alphonse Daudet, die in zijn boeken Zuid-Frankrijk verheerlijkt, is van mening dat cette Hollandaise helemaal geen Franse Prijs verdient.

Het weerhoudt haar niet om te vervolgen met Keetje (1919), nadien met Keetje Trottin (1921). Het is een niet chronologische trilogie die als naturalistische literatuur of als zelf-referentiële roman wordt omschreven. Een tiental boeken publiceert Doff, ook verhalen over de Kempen en de mensen daar. De voornaamste bron blijft altijd haar eigen ervaringen.

Boeken waren – toen ze nog een ongewassen, amper geschoold, sjofel kind was – een gezel, een vluchtroute, een troost: Woutertje Pieterse (toen ze nog in Amsterdam woonde), nadien verslond ze Schuld en Boete van Dostojevski en Les Confessions van Jean-Jacques Rousseau. Alle theaterstukken van Molière leent ze bij haar huisbazin. De gretigheid naar lectuur is groot:


Om boeken ter beschikking te hebben, abonneerde ik me op een leeskabinet. Daar deed ik verbazende ontdekkingen. Ik vroeg om ernstige boeken en ik ben de bediende die me begreep, erg dankbaar. Dankzij hem kon in me inlezen in wat Frankrijk in de negentiende eeuw als beste schrijvers te bieden had. Via de lectuur zie en voel ik daadwerkelijk de mensen en de dingen in hun atmosfeer, in hun kleuren en parfums. Te midden van de hertoginnen van Balzac heb ik weelderige zondagen beleefd… Ik ging zelfs zover als het opsnuiven van de besloten lucht van hun appartementen. Diegenen die ik niet onmiddellijk heb begrepen, daarvan heb ik later gesnoept. Aan allen dank ik een deel van de langzame evolutie die zich in mij heeft volbracht.
– Fragment uit Keetje

Overal en altijd een vreemdelinge

Boeken zijn Neels levensgezellen, levensinstrumenten in een eenzaam, ontworteld bestaan. Dat isolement sijpelt geregeld door in haar schrijven. De demonen van haar verleden blijven haar achtervolgen:


In de straten speur ik de gezichten en de houdingen af om te ontdekken welke calamiteit aan de basis van deze of gene uitdrukking ligt. Ik weet welke pijn of welk gevoel deze gekromde houding, kop in schouders heeft veroorzaakt. Ik weet dat door vocht gekrompen schoenen doen stappen alsof er op eieren wordt gelopen, dat de kille wind die door te dunne kleren blaast, de benen doet verstrammen en het achterste intrekken. Ik weet dat die man een spijker in zijn schoen heeft die telkens in zijn voetzool dringt; dat de andere zich schudt omdat ongedierte hem plaagt. De vuiligheid bij een andere verstijft zijn gewrichten. Ik weet dat die gele en uitgemergelde vrouw enkel maar slecht brood en chicorei heeft te eten gekregen.

Wat een vervloeking! Geen enkele arme mens ontsnapt me. En ik herbeleef voortdurend hun ellende en hun trances. En de haat en de liefde botsten onafgescheiden in mijn hoofd… Een oude geilaard doet me zin krijgen om hem onder de wielen van een tramway te duwen en ik wens een bloedvergiftiging aan die vadsige dame die stikt door een tegoed aan tafelgenoegens…

Wat een voortdurende heen en weerslingering! Ik draag een leed in me en enkel de miserie en haar gevolgen kunnen daarvan de oorzaak zijn…

Cornelia Doff overleed in Elsene op 14 juli 1942. In volle oorlogstijd die ze ook ellendig vond. Een deel van haar erfenis schonk ze aan een onderwijzer en aan haar Joodse dienstmeid.

~ Eliane Van den Ende
Historicus en cultuurjournaliste

Overzicht van boeken van Neel Doff

Bronnen en citaten

De citaten zijn gepuurd uit de drie bekendste, oorspronkelijk Franstalige romans van Neel Doff:

Jours de famine et de détresse, Paris, Fasquelle, 1911; Bruxelles, Labor, 1994; Arles, Actes Sud “Babel”, 1994.
Keetje, Paris, Ollendorff, 1919; Bruxelles, Labor, 1987.
Keetje Trottin, Paris, Crès, 1921, 1930; Bruxelles, Labor, 1999.

Bronnen:
-Évelyne Wilwerth, Neel Doff, biographie, uitg. Bernard Gilson, Brussel, 1992.
-Neel Doff 1858-1942, tentoonstellingscatalogus, Koninklijke Bibliotheek Brussel, 1992
-Eric Defoort, Neel Doff leven na Keetje Tippel, éd. Hadewijch, Anvers et Baarn, 1993.
-Madeleine Frederic in de nawoorden van de heruitgaves van Keetje en van Keetje Trottin bij de uitgave van Labor.
-Fabrice Wilvers, La Société nouvelle et L’Humanité nouvelle, deux revues cosmopolites et pluralistes, eindverhandeling, Université Libre de Bruxelles, 2002.
-Gaston Durnez, Neel Doff was meer dan Keetje Tippel, De Standaard, 13 februari 1992.
-Jan Lampo, Neel Doff, Meisje van de Vlakte of De Lotgevallen van Neel Doff, De Standaard, 8 mei 1992.
-Marc Reynebeau, Een type zonder naam, Knack, 16 december 1992.
-Pascal Carlier, Neel Doff revient hanter le folklore bruxellois, Le Soir, 18 juni 1997.
-Jean-Claude Vantroyen, Neel Doff, crache-misère, Le Soir, 16 april 1992.
-Neel Doff, Keetje Tippel, vertaald door Wil Zaal, Meulenhoff, Amsterdam, 1972.
-Marie Couillard, Neel Doff et le naturalisme au féminin, Modern Language Studies, Vol. 23, N°. 3 (Summer, 1993), pp. 26-31.
-Virginia Iglesias Pruvost, Quand l’écriture devient catharsis : étude narratologique et thématique de la trilogie autobiographique de -Neel Doff, itinéraire chaotique d’une femme en quête du moi, Doctoraatsthesis universiteit van Granada, 2011.
-Wim Zaal, Dagen van honger en ellende, digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, 1970.
-Edmond Thomas, Neel Doff, in Revue Plein Chant, s.d.
La rage de la pauvreté, Le Monde, 13 december 1974.

×