Lennart, waarom hebben we zo lang moeten wachten op een degelijk boek over de geallieerde bombardementen op Rotterdam?
Het klopt dat er over de strijd om Rotterdam in de meidagen van 1940 en over het Duitse bombardement al veel meer was geschreven dan over de geallieerde bombardementen, vooral in de jaren ’70 en ’80. Dat is niet verwonderlijk. Over het Duitse bombardement bestonden toen allerlei vragen die veel harder om antwoorden riepen dan de vragen over de geallieerde bombardementen.
Veel relevante bronnen in buitenlandse archieven zijn sinds de jaren ’70 al openbaar, maar eerder was er voor historici geen kans die integraal te ontsluiten. Gewoon omdat het enorm veel werk is. Door de techniek van vandaag de dag konden wij dat nu wel. Je kan veel voorbereidend werk vanuit huis doen en vervolgens verzamel je in enkele weken buitenlands archiefonderzoek enorme hoeveelheden informatie. Je fotografeert gewoon alles wat op je pad komt en kijkt er later goed naar.
Hoe erg of grootschalig waren die geallieerde bombardementen?
We praten over circa 300 bombardementen, afhankelijk van de wijze van tellen; over 7300 brisantbommen (1400 ton) en 40.000 brandbommen ná 14 mei 1940. Dit is onze eigen telling aan de hand van opgaves van de Royal Air Force en USAAF, de Amerikaanse luchtmacht.
De bommen waren bedoeld voor allerlei doelwitten: havens, schepen, vliegveld Waalhaven, de olieopslag en raffinaderij in Vlaardingen en Pernis, scheepswerven en fabrieken. Je kan grofweg drie periodes onderscheiden: eerst een periode met Britse nachtbombardementen tussen 1940 en 1942 gericht tegen olieopslag, havenfaciliteiten en scheepvaart. Deze werden uitgevoerd door individueel opererende toestellen, meestal Wellingtons of Whitleys. Daarna was er in het voorjaar van 1943 een serie daglichtaanvallen door zowel RAF als de Amerikaanse luchtmacht. Die werden uitgevoerd door formaties Ventura’s en B-17’s, en waren vooral gericht tegen scheepswerf/machinefabriek Wilton-Fijenoord in Schiedam. Vanaf september 1944, nadat het front naderbij was gekomen, waren er tactische luchtaanvallen door Spitfire- en Typhoon-jachtbommenwerpers. Die waren onder meer gericht tegen scheepsdoelwitten en lanceerinrichtingen voor V-wapens in Vlaardingen, Pernis en Hoek van Holland. Een aantal bombardementen waren zonder meer spectaculaire successen. Maar er waren ook grootschalige bombardementen bij waarbij weinig werd uitgericht.
In de hele regio vielen ten minste 1029 burgerdoden, merendeels in woonwijken, maar ook bijvoorbeeld op de fabrieken en scheepswerven. Daarnaast sneuvelden 200 geallieerde vliegers en kwamen 115 Duitsers om. Dit zijn de aantallen bevestigd door de telling van Jac., met naam en leeftijd; in werkelijkheid zullen de slachtoffertallen nog hoger hebben gelegen.
De Rotterdamse tramconducteur Henk Bloemendaal vroeg zich naar aanleiding van RAF-bombardementen af: ‘Waarom al die zinloosheid, wat is de bedoeling?’ Wat is jouw antwoord op die vraag?
De bedoeling was om zand in de raderen van de Duitse oorlogsmachine en economie te strooien. Bijvoorbeeld door het verstoren van de toevoer van Zweeds ijzererts bedoeld voor de Duitse wapenindustrie, door het vernietigen van olievoorraden en het vertragen van de bouw van Duitse marinevaartuigen. Veel bombardementen waren in letterlijke zin zelfverdediging. Denk aan de luchtaanvallen tegen de Duitse invasievloot die in 1940 ook in Rotterdam werd gebouwd, bedoeld voor de oversteek naar Engeland die er nooit is gekomen.
Bloemendaal had het specifiek over de Britse nachtbombardementen van 1941 en begin 1942, die over het algemeen tegen de havens gericht waren. Hierbij konden de Rotterdammers het wél zien als het fout ging, maar over alles dat goed ging, horen of zagen zij natuurlijk veel minder. Ten eerste kregen zij de militaire schade van de Duitsers niet te horen, dus dat bleven hoogstens geruchten. Ten tweede wisten zij het niet als een bemanning de juiste keuze maakte om niet te bombarderen. Soms had zo’n Britse bemanning al een uur met gevaar voor eigen leven rondgecirkeld boven verduisterd Rotterdam, vergeefs op zoek naar een fabriek of haven om te bombarderen. Als die bemanning dan uiteindelijk besloot niet te bombarderen, omdat er te veel kans was op burgerslachtoffers, wisten de Rotterdammers daar niets van.
Bloemendaal en anderen verwonderden zich vooral omdat de bommen vaak zo ver van de havens of doelwitten vielen. Zij konden zich eenvoudigweg niet voorstellen dat die bommen gericht waren op de havens. Bij deze bommen werd ‘lukraak’ al snel een gevleugelde term.
Hoe reageerden de Rotterdammers in zijn algemeen op dit ‘friendly fire’?
Dat wisselde sterk, van persoon tot persoon. Sommigen bleven tijdens bombardementsnachten uiterst kalm, en dachten: je doet er toch niets tegen. Anderen zaten in grote stress. Als het gaat om de stemming na afloop, er werd af en toe flink gescholden op de geallieerde vrienden als er fouten waren gemaakt. Maar de anti-geallieerde stemming was dan vaak maar van korte duur en de Duitse bezetter bleef in de ogen van velen de uiteindelijke verantwoordelijke. Anderen bleven de geallieerden door dik en dun steunen. Zij zeiden: waar gehakt wordt, vallen spaanders. Of ze geloofden in de complottheorie dat nachtelijke bombardementen stiekem door de Luftwaffe werden uitgevoerd, om de bevolking tegen de Britten te kunnen opstoken.
Hebben de Duitsers qua propaganda nog kunnen profiteren van de geallieerde bombardementen?
Ze hebben dat zeker geprobeerd, maar dit viel in Rotterdam uiteraard in zeer slechte aarde. Het affiche ‘Engelsche vliegers kennen geen genade voor vreedzame burgers’ deed in Rotterdam potsierlijk aan omdat juist de Duitsers op 14 mei 1940 een terreurbombardement op de stad hadden uitgevoerd.
Het echte ‘moord en brand schreeuwen’ naar aanleiding van geallieerde bombardementen gebeurde vooral in de gelijkgeschakelde Nederlandse pers. Van Duitse zijde ging het geraffineerder; door halve waarheden te presenteren als feiten. Treffers op ziekenhuizen en musea werden eruit gelicht terwijl de militaire schade die zo nu en dan werd aangericht, onbesproken bleef.
Waarom ging het bij die bombardementen zo vaak letterlijk mis?
De achtergronden van de missers verschillen; maar vaak zijn zij erop terug te voeren dat de leiding van de geallieerde luchtmachten te hoge verwachtingen had van de eigen bemanningen en van de eigen navigatiemiddelen en bomrichtapparatuur. Zowel de Britten als later de Amerikanen werden door schade en schande wijs. Zeker bij de Britten in het begin van de oorlog speelde daarbij hun slechte informatiepositie mee. Hierdoor onderkenden de leidinggevenden pas laat dat hun bemanningen bij de nachtbombardementen voor een haast onmogelijke opgave stonden.
De Britten werkten bij hun nachtbombardementen in 1940-1942 nog elk op individuele basis. Een misworp was dan een misworp van één lading bommen, vaak 6 of 12 stuks. Als de wind maar een beetje anders stond dan een bommenrichter dacht, kon een bommenlading die vanaf 10.000 of 15.000 voet hoog werd afgeworpen al gauw honderden meters van het beoogde doel vallen. Als die zes of twaalf bommen dan op een woonwijk vielen, waren er daardoor meestal hooguit tien doden. Maar bij de Amerikanen wierpen alle toestellen van een complete Bomb Group – begin 1943 waren dat 15 à 20 toestellen – af op het teken van één bommenrichter. Dat was destijds een relatief nieuwe tactiek waarmee meestal juist redelijk goede resultaten werden geboekt. Als die leidende bommenrichter het mis had met zijn informatie over de windkracht en -richting, ging het ook meteen goed mis. Dan vielen er circa 100 bommen tegelijkertijd verkeerd op één plek. Dit gebeurde op 31 maart 1943 toen de woonwijk Bospolder-Tussendijken werd platgegooid, met 417 doden in Rotterdam als gevolg. De Amerikaanse luchtmachtleiding had in die dagen nog een enorm vertrouwen in hun bomvizier, het befaamde Norden-bombsight, en in de bedieners ervan. Maar hoe goed getraind deze bommenrichters ook waren, zij stonden onder een enorme druk en maakten af en toe menselijke fouten, zoals op 31 maart 1943 is gebeurd.
Hebben de bombardementen een wezenlijke bijdrage aan de geallieerde strijd geleverd?
De vraag naar het nut van het algehele geallieerde luchtoffensief tegen Duitsland tussen 1939 en 1945 is al zeer moeilijk te beantwoorden; daar is nog steeds debat over onder historici. Het is al helemaal lastig daar één regio uit te lichten. In de beslissende fase van de luchtstrijd tegen Duitsland, in 1944, was Rotterdam ook al een zijtoneel. In Rotterdam en vergelijkbare plaatsen in bevriend bezet gebied hebben de geallieerde luchtmachten in de jaren 1940-1943 in elk geval een hoop lessen opgedaan over wat ze wél konden en wat niet.
Hebben de geallieerden wel eens excuses aangeboden of een blijk van medeleven getoond met de Rotterdamse slachtoffers?
Zowel de Britten als de Amerikanen uitten tijdens de oorlog continu ‘regrets’ richting de Nederlandse regering in ballingschap als er burgerslachtoffers waren gevallen in Nederland. Dit deden ze via Cornelis Moolenburgh, contactpersoon tussen de Nederlandse regering en de geallieerde luchtmachten. Moolenburgh kon ook namens de Nederlandse regering zijn beklag doen naar aanleiding van bombardementen, en kreeg vanaf 1943 ook een rolletje in de besluitvorming voorafgaand aan belangrijke luchtaanvallen. Het was niet zo dat de geallieerden zo maar wat deden zonder overleg. Zij wilden het uiterste doen om burgerdoden te voorkomen en waren er uiteraard op gebrand te voorkomen dat de Duitsers in de bezette landen propaganda konden bedrijven aan de hand van geallieerde missers.
Excuses van geallieerde zijde ná de oorlog zouden in mijn optiek niet voor de hand liggen. De bombardementen vonden plaats met instemming van de Nederlandse regering. Ook de Nederlanders en zelfs de meeste Rotterdammers zagen het als een noodzakelijk kwaad dat er werd gebombardeerd. Dat er in de uitvoering een hoop mis ging was droevig, maar in de jaren direct na de bevrijding speelde dat geen rol meer; gebeurd was gebeurd. Dankbaarheid voor de bevrijding en voor de immense offers die de geallieerden hadden gebracht was toen het devies.
Onder de geallieerde bemanningen verschilde het gevoel over bombarderen in bevriend bezet gebied van persoon tot persoon. Sommigen stonden er bij elk bombardement bij stil dat hun fouten konden leiden tot onschuldige burgerslachtoffers onder de bevriende bevolking. Anderen probeerden die gedachte weg te stoppen. En weer anderen waren begrijpelijkerwijs vooral met hun eigen overlevingsstrijd en heftige ervaringen in de luchtoorlog bezig.
Wat was voor jou het meest opmerkelijke dat je hebt ontdekt tijdens je onderzoek voor dit boek?
Iets wat me zo te binnen schiet, over de Britse nachtbombardementen tussen 1940 en 1942: het enorme verschil tussen enerzijds de officiële rapporten van de Britten over de resultaten van die bombardementen en anderzijds de waarheid. Volgens de officiële RAF-stukken zijn vaak immense explosies waargenomen in de havengebieden van Rotterdam, en werden grote branden veroorzaakt door de eigen bommen. De bombardementen lijken dan enorme successen. In werkelijkheid waren de meeste bommen dan in woonwijken gevallen, of vaker nog: in weilanden en akkers rondom de stad. Ook die bommen in weilanden staan in de officiële rapporten van de Britten vaak genoteerd als succesvolle treffers op haven en werven.
Dit was voor een belangrijk deel een gevolg van een amateuristisch debriefingsproces, dat pas in 1942 veranderde. Tot die tijd werden bemanningen na terugkeer van een missie verleid om hun eigen waarnemingen aan te dikken. Dat was verklaarbaar omdat in deze periode de bommenwerpermacht voor de Britten het enige wapen vormde waarmee überhaupt iets tegen Duitsland kon worden uitgericht. Men was zo op succesjes gebrand dat bewust en onbewust een overdreven beeld werd gecreëerd van de resultaten van de bommenwerpers. Ook de Nederlandse regering in ballingschap had hierdoor moeite de waarheid boven tafel te krijgen over de Britse bombardementen waarmee zij instemde. Fascinerend hoe dit soort processen in een oorlog werken!
Boek: Target Rotterdam – De geallieerde bombardementen op Rotterdam en omgeving, 1940-1945