Fridus Steijlen, emeritus hoogleraar Molukse migratie en cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam, doet al decennia onderzoek naar de geschiedenis en identiteit van de Molukse gemeenschap in Nederland. In aanloop naar het herdenkingsjaar 2026 pleit hij voor een breder perspectief op deze geschiedenis, waarin niet alleen de pijn en woede, maar ook de veerkracht van de Molukkers centraal staat. Historicus Robbert van Leeuwen stelde Steijlen enkele vragen.
Hoe bent u in de specialisatie van de Molukkers in Nederland beland?
“In 1975 begon ik met antropologie te studeren aan de UvA. Mijn studie vormde een aanleiding om met mijn Molukse vriend David Berhitu in gesprek te raken over zijn geschiedenis. Hij introduceerde mij als één van de enige Nederlanders in 1977 bij de Molukse politieke organisatie Gerakan Pattimura (Beweging Pattimura). In de jaren zeventig speelde ideologie, solidariteit en (politieke) bewegingen een grote rol. Ik vond dat de geschiedenis van David mij óók aanging. Het Molukse verhaal moest verteld worden.
Het standpunt van Gerakan Pattimura was dat het Soeharto-regime diende te verdwijnen, in samenwerking met Indonesiërs in Indonesië. Hierdoor begon ik mij te specialiseren in Indonesië, want er was meer kennis benodigd voor de activiteiten van de organisatie, zoals scholingen en het uitbrengen van een tijdschrift. Ik voltooide mijn Indonesië-specialisatie en wilde vervolgens naar Indonesië reizen voor mijn afstudeeronderzoek. Ik werd echter geweerd door Indonesië, vermoedelijk door mijn lidmaatschap van Gerakan Pattimura. Toen heb ik mijn eindscriptie geschreven over het drugsgebruik binnen de Molukse gemeenschap in Nederland. Zo duwde het lot – als je het zo mag noemen – mij naar mijn betrokkenheid bij de Molukkers, die hierna mijn wetenschappelijke carrière bepaalde doordat ik over hen bleef schrijven.
In 2026 is er een belangrijk herdenkingsjaar – 75 jaar Molukkers in Nederland – voor de Molukse gemeenschap. Hoe wordt de geschiedenis van de Molukkers in Nederland tot nu toe beschreven?
“Een deel is een stramien van clichés. In juli dit jaar komt er een heruitgave van het boek dat ik met Henk Smeets schreef: In Nederland gebleven; De geschiedenis van Molukkers 1951-2006 (2006) uit. Er is nieuwe literatuur in verwerkt, maar weinig veranderd aan de uitkomsten van de eerdere analyse. Wel is er een nieuw hoofdstuk toegevoegd over de jaren 2006-2025, waarin veel aandacht uitgaat naar derde en vierde generatie Molukkers. Een belangrijke reden voor de heruitgave van het boek is om opnieuw een geüpdatete en betrouwbare bron beschikbaar te maken. Helaas heersen er nog veel clichés rondom de Molukkers en hopelijk kan dit boek helpen bij het ontkrachten en bijstellen van deze clichés.
Zo worden er allerlei onjuistheden verkondigd over bijvoorbeeld de rol van de Molukkers in het KNIL en de effecten van de opvang van de Molukkers in voormalige concentratiekampen in Nederland. In Nederland worden deze clichés – met name de Molukker als het eeuwige slachtoffer – vaak door Nederlanders herhaald om het eigen schuldgevoel te bevredigen. Zo vond ik de documentaire Molukkers in Nederland – 70 jaar op weg naar huis (2021) van Coen Verbraak eenzijdig. Ik miste positiviteit omtrent de Molukse gemeenschap. De clichés van geweld en woede werden weer herhaald.
Mij valt op dat de geschiedenissen van de Molukkers, de Indische Nederlanders en de Papoea’s vaak op één hoop gegooid worden, terwijl deze toch écht wezenlijk van elkaar verschillen. Dit erkennen laat Molukse mensen in hun waarde, zonder tekort te doen aan de Indische en Papoeageschiedenis.

Wat zou er beter kunnen in de manier waarop de Molukse geschiedenis wordt verteld?
“Graag zou ik meer oog zien voor de veerkracht van de Molukse gemeenschap zelf. Daarnaast zou er meer aandacht moeten worden besteed aan de reële spanningen ten opzichte van de Molukkers die door de Nederlandse samenleving zijn gecreëerd. Een cliché over de Molukse gemeenschap dat ik graag doorbroken zou zien: “De Molukkers zijn met name boos doordat zij na hun aankomst in voormalige concentratiekampen in Nederland zijn opgevangen”.
De Molukse boosheid komt juist door drie andere belangrijke oorzaken. Ten eerste werden de Molukse KNIL-soldaten na aankomst opeens ontslagen. Dit werd als enorm vernederend ervaren. Zij leden groot statusverlies en ervoeren het als stank voor dank voor hun dienstjaren ten behoeve van Nederland. Daarnaast was het helemaal niet de bedoeling dat de Molukkers hier zo lang zouden blijven. Er heerste de gedachte van een ‘overbruggingstijd’, die zes tot negen maanden zou duren. Terugkeer naar de Molukken was tot de jaren zeventig de hoofdgedachte – ook bij de Nederlandse overheid. Zo herinner ik het verhaal van de vader van een vriend van me die stilletjes en verdrietig in een hoekje zat, omdat hij had vernomen dat er weer iemand van zijn familie op de Molukken was overleden, waar hij door deze blokkering wederom niet bij kon zijn.
Tenslotte leidde het Nederlandse paternalisme tot grote frustratie. In de beginjaren was overal controle over. Van op welk schoolniveau Molukse leerlingen mochten studeren tot speciale toestemming om een ander Moluks woonoord te mogen bezoeken. Er werd vóór ze gedacht. Ik wil graag meegeven dat de Molukkers tijdens deze tijd van deceptie grote veerkracht betoonden. Zij moesten weer van scratch beginnen. Zij organiseerden zich, richten hun eigen kerk op, eigen voetbalclubs en hebben ook zelf de grote drugsproblematiek in de jaren zeventig binnen hun gemeenschap opgelost.
Wat kan Nederland of de Nederlandse overheid beter doen in de omgang met de Molukse gemeenschap?
“Het is belangrijk om de Molukkers te zien als een volwaardig onderdeel van onze samenleving, met een eigen geschiedenis en identiteit. Toen de Molukkers arriveerden in 1951 kwamen zij aan in een verzuilde samenleving. Anno 2025 leven wij in een multiculturele samenleving. De derde en vierde generatie eist hun plaats op binnen deze maatschappij. Zij zijn mede-eigenaar van deze samenleving. Velen van hen hebben intensieve relaties met de Molukken en voelen zich daar ook mee verbonden. Dit betekent niet dat zij zich dan niet Nederlands voelen, maar dat meerdere identiteiten naast elkaar kunnen bestaan. Mondiale netwerken als identiteit.
Ook voor de Nederlandse overheid geldt dat je loyaliteit als land moet verdienen, dus ook van de Molukkers in Nederland. Dit geldt net zo goed voor de mensen in Groningen en Limburg. Als een gemeenschap zich telkens miskend, ongehoord en uitgeknepen voelt, dan kun je moeilijk loyaliteit of affiniteit terug verwachten als overheid. Erkend worden, met elkaar praten en elkaar posities geven, dat is belangrijk.