Begin negentiende eeuw kozen beroemde schrijvers van fantastische verhalen Rotterdam als locatie. Nu is daar weinig meer over bekend. Of misschien drukken we het weg, want het was duidelijk niet pluis in Rotterdam. Daarom kan het geen kwaad om wat flakkerend kaarslicht op deze duistere geschiedenis te laten schijnen.
Mary Shelley
Begin september 1814 arriveerde de 17-jarige Mary Godwin (1797-1851) in Rotterdam. De Engelse tiener werd vergezeld door haar vijf jaar oudere minnaar, de gehuwde dichter Percy Shelley, en haar stiefzusje. Het drietal had in de voorgaande maanden een rondreis door Europa gemaakt en was via Nederland op weg naar huis.
Mary was duidelijk niet te spreken over haar tocht door Nederland. De wegen waren er smal en zanderig. Daardoor deed de diligence er tergend lang over. Echt veel interesse had ze niet voor de omgeving. De zwartgallige Mary had in haar reisverslag niets positiefs te melden en spelde bijna iedere plaatsnaam fout. Rotterdam kon haar goedkeuring echter wel wegdragen. De Rotterdammers waren zo proper dat zij zelfs de buitenkant van hun huizen poetsten, zo stelde de vroegrijpe, nuffige tiener tevreden vast. De drie jonge reizigers waren naar de havenstad gekomen om de overtocht naar Engeland te maken. Daarvoor charterden ze een Engels zeilscheepje.
Toen Mary op 8 september 1814 uit Rotterdam vertrok, stak er echter plots een harde, ongunstige wind op. Het scheepje kwam daardoor niet verder dan Maassluis. Gedwongen door de wind moest Mary twee dagen in het streng calvinistische havenstadje blijven. Zij en Percy gaven er hun allerlaatste geld uit. In Maassluis begon Mary, waarschijnlijk uit verveling, te schrijven aan haar eerste fictieverhaal met de plezierige titel ‘Hate’. Ze heeft het nooit afgemaakt en het is onbekend waar het over ging. Vier jaar later publiceerde ze, inmiddels gehuwd met Shelley, de roman ‘Frankenstein’ die haar wereldberoemd maakte.
Hans Pfaall
Wat de Amerikaanse schrijver Edgar Allan Poe (1809-1849) bezielde om Rotterdam als locatie te kiezen, is een mysterie. Poe is auteur van vele bekende macabere verhalen, zoals ‘Murders on the Rue Morgue’. Zes jaar voor dat verhaal, dat zich in Parijs afspeelt, schreef hij het verhaal ‘The Unparalleled Adventure of One Hans Pfaall’ (1835). Poe wilde de minder wakkeren onder zijn lezers voor de gek houden en pretendeerde een waar gebeurd verslag te geven.
Het maffe verhaal begint op een ongewoon warme dag in wat Poe beschrijft als de keurige stad Rotterdam. Daar breekt op het Beursplein onder de pijp rokende Rotterdammers grote consternatie uit, wanneer uit de hemelsblauwe lucht een vreemde luchtballon afdaalt.
De contraptie heeft de vorm van een omgedraaide narrenkap en blijkt gemaakt van oude kranten. Eronder hangt een vale hoge hoed. Daarin zit een vreemd, gerimpeld wezentje zonder oren, maar met een lange rode neus. Zodra hij de grond nadert, schrikt hij zich rot van de Rotterdammers. Hij gooit snel een verzegelde brief overboord, die voor de voeten van burgemeester Superbus von Underduk valt. Vervolgens dumpt hij de ballast, die bovenop de ongelukkige politicus terechtkomt, stijgt snel op en verdwijnt weer.
De brief blijkt gericht aan de burgemeester en de astronoom professor Rub-a-dub en beschrijft de avonturen van Hans Pfaall, reparateur van blaasbalgen. Pfaall had, geplaagd door drie schuldeisers, een ballon gebouwd. Daarmee was hij op 1 april naar de Maan vertrokken, na de hardnekkige schuldeisers te hebben opgeblazen.
In de brief doet Pfaall uitgebreid technisch verslag van zijn reis naar de Maan. Hij eindigt met de mededeling dat hij meer over de Maan en haar bewoners zal vertellen als hij gratie krijgt voor de drievoudige moord op de schuldeisers. Helaas voor Pfaall is zijn boodschapper gevlogen. Hierdoor kan de burgemeester geen positief antwoord terugsturen. Het verhaal bevat echter aanwijzingen dat Pfaall zijn verslag heeft verzonnen en in werkelijkheid is ondergedoken. Poe’s verhaal geldt net als ‘Frankenstein’ als een vroeg voorbeeld van SF.
Laurenskerk
Echt spookachtig wordt het met de Ierse schrijver van gothic horror J.T. Sheridan Le Fanu (1814-1873). Sheridan geldt als de grootste horrorschrijver van de negentiende eeuw. In 1839 verscheen van hem het verhaal ‘Strange Event in the Life of Schalken the Painter’.
Godfried Schalcken (1643-1706) was een echte zeventiende-eeuwse Hollandse schilder, die vooral bekend is van stemmige, donkere portretten bij kaarslicht. Het verhaal speelt zich af als Schalcken nog studeert bij de Leidse meester Gerard Dou. Deze heeft de voogdij over een mooi nichtje uit Rotterdam, Roos Velderkaust geheten. Op een avond arriveert een mysterieuze vreemdeling in het huis van Dou.
De vreemdeling, een aan de Boompjes woonachtige rijke Rotterdammer genaamd Wilken Vonderhausen, vraagt Dou om de hand van Roos. In ruil daarvoor zal hij haar een grote bruidschat geven. Alhoewel zijn protegé Schalcken zelf een oogje op het meisje heeft, kan Dou het aanbod niet weerstaan. Vonderhausen haalt zijn huilende bruid op die daarop mysterieus verdwijnt. Onderzoek door Schalcken wijst uit dat niemand in Rotterdam ooit van Vonderhausen heeft gehoord. Het ingehuurde rijtuig blijkt na de bruiloft vlak voor Rotterdam tot stoppen te zijn gedwongen. Daarop was het bruidspaar overgestapt in een door duistere types gedragen antieke draagstoel.
Als op een dag Roos ineens verwilderd en angstig ’s avonds voor de deur van Dou staat, wordt duidelijk dat er iets vreemds aan de hand is. Het meisje is hysterisch en geeft aan ontsnapt te zijn aan haar echtgenoot. Ze smeekt haar oom om haar niet alleen te laten en snel een dominee te laten komen voor haar zieleheil. Als de kaarsen door een mysterieuze wind worden uitgeblazen en Dou nieuwe gaat halen, laat hij haar per ongeluk toch alleen in een kamer. De deur slaat meteen dicht en het meisje verdwijnt gillend uit de gesloten kamer om nooit meer te worden gevonden.
Als Schalcken jaren later in Rotterdam is om zijn vader te begraven, gaat hij ‘s-avonds naar de Laurenskerk, waar de crypte reeds is geopend door de koster. Daar valt hij in het kantoor van de koster in slaap, tot iemand hem zachtjes wakker schudt. Hij ziet een witte gesluierde vrouw en volgt haar de crypte in. Daar leidt Roos – wie anders? – hem naar een oude Hollandse stijlkamer vol antiek meubilair en een hemelbed waarop de demonische Vonderhausen zit. De schilder schrikt, valt en raakt bewusteloos. De volgende ochtend wordt hij wakker in een lege grafkamer naast een grote doodskist onder de vloer van de kerk.
Mary Shelley beschrijft Rotterdam alleen in haar reisverslag, waar Poe en Sheridan Le Fanu de stad als toneel kiezen voor hun vreemde, macabere verhalen. De havenstad aan de Maas was tot de komst van het passagiersvliegtuig een druk knooppunt voor internationale reizigers en dan vooral de Boompjes. Lazen Poe en Le Fanu het reisverslag van Shelley? Of trok iets anders, iets onbenoembaars hen naar die vreemde stip op de wereldkaart?