Hanzecultuur
De Hanze domineerde in de latere veertiende en een deel van de vijftiende eeuw de handelsstromen op de Oost- en Noordzee en aanpalende wateren, en rekte haar bestaan nadien nog eeuwen. De materiële en immateriële cultuur van het uitgestrekte Hanzenetwerk putte uit talloze bronnen. Ondanks die verscheidenheid was er toch stilistische verwantschap en sterke wisselwerking te ontwaren, te vergelijken met de tegenwoordigheid van het Middelnederduits als communicatiemiddel vrijwel overal in het netwerk.
Of het nu ging om de opzet van de gestichte nederzettingen, het uiterlijk en de bouwmaterialen van de gebouwen, de interieurs en de versiering van kerken en kapellen: er was een grote mate van herkenbaarheid. Raadhuizen, kerken, waaggebouwen, gildehuizen, stadspoorten met massieve torens: dat waren de belangrijkste gebouwen – uitgevoerd in baksteen – die de stijl en de geest van de Hanze representeerden.
In de Tweede Wereldoorlog is een aanzienlijk deel van dit erfgoed vernietigd, maar er bleef toch veel bewaard en ook is er op vrij grote schaal gerestaureerd en herbouwd. Hele steden ademden in hun plattegrond de sfeer en levensstijl van de Hanze, zoals het door Lübeck in 1226-1229 gestichte en planmatig opgezette Wismar.
Hanzegotiek?
Het vanaf 1226 gebouwde, gotische Rathaus van Lübeck is een van de belangrijkste voorbeelden van de baksteengotiek in Duitsland. Deze wordt ook wel Hanzegotiek genoemd; dit is niet helemaal terecht omdat de stijl zich ook buiten de Hanzecontext ontplooide: tientallen kerken in Nederland, ook van niet-Hanzesteden, zijn immers voorbeelden van baksteengotiek. De stijl beïnvloedde zowel de profane als kerkelijke bouwkunst.
Van de Wendische Hanzesteden was de tussen ongeveer 1250 en 1351 gebouwde Marienkirche in opnieuw Lübeck met zijn imponerende dubbeltorens een voorbeeld voor verschillende andere kerken in onder meer Mecklenburg en Pommeren. Dat zij de op twee na grootste kerk in Duitsland werd, was een direct gevolg van de pretenties der plaatselijke kooplieden, wier symbool zij moest worden. In hun conflict met de bisschop van Lübeck wensten ze de plaatselijke dom naar de kroon te steken.
Andere voorbeelden van het type zijn de Mariakerk in Rostock, waarvan de bouw aan het eind van de dertiende eeuw begon, de Mariakerk en Nikolaikerk in Wismar (veertiende eeuw), de Nikolaikerk en de dom van Schwerin (1320-1350) en de Mariakerk in Stralsund (begonnen 1382). De voorbeelden van grote Franse kathedralen vermengden zich in deze kerken met regionale stijlkenmerken. Overigens was het grootste gotische gebouw in baksteen, Slot Mariënburg in Malbork (Polen), ooit het machtscentrum van de met de Hanze nauw verbonden Duitse-Ordestaat.
Artushöfe
Dan waren er de indrukwekkende gildehuizen, zoals de Artushöfe in Elbing en Danzig, en het huis Schiffergesellschaft (1535) in Lübeck. Nederlandse bouwmeesters introduceerden in het midden van de zestiende eeuw in Noord-Duitsland de renaissancestijl. In Danzig verrezen het Raadhuis, het Tuighuis, stadspoorten en vele woningen in deze ‘Nederlandse’ baksteenstijl. Geen wonder: Danzig telde in de eerste helft van de vijftiende eeuw zo’n 30.000 inwoners, waarvan ca. 8000 uit de Lage Landen afkomstig waren! Er moest zelfs een immigratiestop worden ingesteld.
Het Artushof in Danzig is wel het beroemdste. Het originele bouwwerk dateerde van 1380, maar brandde af in 1476. Twee jaar later bouwde men een nieuwe en grotere Artushof in laatgotische trant. Hiervan is alleen de noordelijke façade behouden. De zijde in renaissancestijl die op de Lange Markt uitkomt stamt uit 1552. Een nieuwe verbouwing vond plaats in 1616-1617, onder leiding van Abraham van den Blocke, een Duitse architect van Vlaamse afkomst.
De bekende Duitse auteur en componist E.T.A. Hoffmann wijdde in 1816 zijn vertelling Der Artushof deels aan het gebouw, en beschreef het ‘magisches Helldunkel durch die trüben Fenster’ van weleer, het ‘seltsame Bild- und Schnitzwerk’ aan de wanden, hertenkoppen met enorme geweien en andere ‘wunderliche Tiere’ die met gloeiende ogen op de bezoeker neerkeken. Na verwoesting aan het eind van de Tweede Wereldoorlog – Hitler had hier in september 1939 nog een beruchte rede gehouden – vond een reconstructie plaats.
Tot de stadspoorten uit de Hanzeperiode behoren onder meer de Holstertor in Lübeck, de Steintor in Rostock, de Drogenapstoren in Zutphen (1444-1446), de Broederpoort in Kampen (1465), de veertiende-eeuwse Dijkpoort in Hattem en vele andere. Van de andersoortige gebouwen, te veel om op te noemen zelfs als we ons tot Nederland beperken, kan de laatgotische Waag in Doesburg (1478), dat ook een typisch Hanzeatisch stadhuis bezit, worden genoemd en het Huis met de Dertien Tempels aan de Oude Boteringestraat in Groningen. Dit vijftiende-eeuwse pand was gebouwd in opdracht van Johan Wicheringe, maar verloor zijn oorspronkelijke karakter door verbouwingen in 1711 en 1756. Hierbij verdwenen de dertien pinakels of ‘tempels’ die het ooit bekroonden.
Helden en beelden
Van de raadhuisinterieurs moet de Hansasaal in het stadhuis van Keulen worden genoemd. Eén wand is gedecoreerd met de Neun Gute Helden of ‘Negen Besten’, uit een onder anderen aan de Vlaamse schrijver Jacob van Maerlant toegeschreven tekst. Hierin worden negen voorbeeldige helden opgesomd uit het heidendom (onder anderen Alexander de Grote), jodendom (zoals koning David) en christendom (koning Arthur, Karel de Grote en Godfried van Bouillon). De Negen Besten, ook wel Negen Paladijnen genoemd, speelden een belangrijke rol in de naar adellijke grandeur hakende burgerlijke cultuur van de Hanzeaten; hun beeltenissen werden ook aangebracht in onder meer de stadhuizen van Osnabrück en Lüneburg.
Ook Karel de Grote’s beroemde paladijn Ro(e)land werd geëerd in Duitse Hanzesteden: zijn standbeelden verrezen in onder meer Bremen, Riga en Brandenburg. Rolands geheven zwaard duidde, in een merkwaardige verbinding van adellijke symboliek met civiele trots, op het stadsrecht onder keizerlijke bescherming, tegen de willekeur van lagere vorsten en overheden.
Wisselwerking
Als typisch Hanzeatische kunstenaar wordt wel de in Lübeck gestorven Duitse kunstenaar Berndt Notke (ca. 1440-1509) genoemd. Van het leven van dit multitalent – hij was zowel schilder als beeldhouwer en houtsnijder – is maar weinig overgeleverd. Weliswaar is van hem een portret van een Hanzekoopman en zijn echtgenote bekend, maar zijn grootste werken waren opdrachten uit kerkelijke hoek. Dodendansen van Notke vonden hun weg naar godshuizen in Lübeck en Reval (Tallinn); zijn 3,5 meter hoge houten beeldengroep van ‘Sint-Joris en de draak’ (1489) siert nog altijd de Nicolaaskerk in Stockholm.
De altaarstukken in verschillende kerken van Noord-Duitse Hanzesteden verrieden weer vaak Bourgondische, Vlaamse en Noord-Nederlandse invloeden. Veel Hanzesteden kochten zowel kunstwerken van Duitse meesters als van kunstenaars uit de Nederlanden. De invloeden waren wederzijds en bestreken het hele Hanzenetwerk. Het genoemde raadhuis van Doesburg draagt bijvoorbeeld Duitse kenmerken en het ook weer met pinakels bekroonde Huis met de Hoofden in Zwolle (Goudsteeg) toont Lübecker invloeden.
Een gewelfschildering uit omstreeks 1486 in de Olofkapel van de Sint-Lebuïnuskerk in Deventer herinnert aan de contacten met Bergen, het noordelijke Hanzeknooppunt. Hier was één van de vier Hanzekantoren (een flinke nederzetting) gevestigd; de andere bevonden zich in Londen, Brugge en Novgorod. De schildering toont Noorwegens patroon Sint-Olaf, die ook de patroon van de Hanzeatische ‘Bergenvaarders’ werd. Olofkapellen bevonden zich ook in Dordrecht, Gouda, Amsterdam en Nijmegen.
Portretkunst
De wederzijdse beïnvloeding omvatte ook de portretkunst en literatuur. De Nederlandse schilder Jacob van Utrecht (ca. 1480-ca. 1530) portretteerde de Lübeckse koopman Mathias Mulich. Albrecht Dürer maakte, toen hij in 1520-1521 in de Nederlanden verbleef, portretten van twee Hanzekooplieden in Antwerpen.
Hanzeaten die in Londen verbleven zijn omstreeks 1530 geportretteerd door Hans Holbein de Jongere, zoals Georg Giese uit Danzig. Deze werken vielen zo in de smaak, dat Holbein ook twee schilderijen voor de hal van de Stalhof (Het Londense kantoor) mocht leveren, waarvan alleen kopieën bewaard bleven: Triumphzug des Reichtums en Triumphzug der Armut. In 1536 zou Holbein het nog schoppen tot hofschilder van de Engelse koning Hendrik VIII, hetgeen een goede indicatie is voor de waarde van deze schilder op de statusladder die ook zoveel Hanzeaten graag wensten te beklimmen.
Literatuur en muziek
Dankzij de gemeenschappelijkheid van het Middelnederduits en zijn grote verwantschap met het Middelnederlands met zijn regionale varianten, vond grootschalige uitwisseling van literaire teksten plaats in het Hanzegebied, zoals Floris ende Blancefloer en Till Eulenspiegel, een figuur uit zowel de Duitse als Vlaamse folklore over wie een eerste editie omstreeks 1500 verscheen in de Hanzestad Braunschweig. Dit burleske werkje Dyl Ulenspiegel was geschreven door stadsklerk Hermann Bote. Een Lübeckse monnik vertaalde het overbekende Vlaamse verhaal van Reinaert de Vos vol bijtende satire in het Middelnederduits (1498).
Er waren ook componisten en musici die in de context van de Hanzecultuur opereerden. Een voorbeeld is Tielman Susato (1510/15-ca. 1570). Hij was vanaf ongeveer 1530 als componist, stadsspeelman, muziekuitgever en handelaar in muziekinstrumenten actief in Antwerpen, waarheen tegen het eind van zijn leven het Hanzekantoor van Brugge werd verplaatst. Zijn geboorteplaats was de Hanzestad Keulen of misschien de (Duitse) Hanzestad Soest, gezien zijn gelatiniseerde familienaam Susato. Bekend zijn de alderhande danserye uit één van zijn musyck boexkens: allerlei dansen, gebaseerd op populaire liederen en melodieën, die zich aan de landsgrenzen even weinig gelegen lieten liggen als de Hanzekooplui die hierop bij gelegenheid zullen hebben gedanst.
Boek: De Hanze – Kooplui, koningen, stedenen staten
Ook interessant: De Hanze na de Hanze
…en: De Hanze (ca. 1350-1450) – Handelsverbond uit de Middeleeuwen