
Als hulpklerk bij het huis van bewaring in Arnhem had hij veel zien gebeuren, dat wel, en zich ook wel voor de goede zaak ingezet, maar:
‘Daar ik als Nederlands beambte steeds rekening moest houden met een huiszoeking door de SD, die ook enige malen heeft plaats gehad, kon ik mij natuurlijk niet veroorloven dat in ons huis illegale literatuur aanwezig was en kon ik zeker geen direct aandeel hebben in het ondergrondse netwerk.’
Dat Olivier zich had ingezet voor de politieke gevangenen die op last van de SD in het huis van bewaring werden opgesloten, was bovendien helemaal niet zo uitzonderlijk geweest, want vrijwel al zijn collega’s hadden eraan meegedaan. Zelfs de gevangeniskok, die NSB’er was, was volgens Olivier ‘heel goed [geweest] voor de gevangenen en vooral ook voor de Joden’.
De uitgebreide rapportages van hulpklerk Olivier bieden een uitzonderlijk inkijkje in de dagelijkse gang van zaken in Nederlandse civiele gevangenissen en huizen van bewaring tijdens de bezettingsjaren. De meeste medewerkers van het gevangeniswezen hebben geen geschreven teksten nagelaten. Bewaarder was een beroep voor laagopgeleide mannen en dat waren, in het midden van de twintigste eeuw, meestal geen fanatieke dagboek- of memoire-schrijvers. Over de dagelijkse gang van zaken in dergelijke instellingen weten we dan ook relatief weinig. Dat is jammer, want de positie van gevangenissen en huizen van bewaring, en vooral van hun personeel, was een bijzondere. Hulpklerk Olivier had, als enige gevangenismedewerker, een uitgebreid dagboek bijgehouden, dat hij na de Bevrijding aan het RvO doneerde.
Hanns Albin Rauter, die als Höherer SS-und Polizeiführer aan het hoofd stond van de bestrijding van het verzet in Nederland, maakte bij voorkeur zo min mogelijk gebruik van Nederlandse cellen, maar in de praktijk slaagden zijn ondergeschikten er nauwelijks in de arrestanten van de Sicherheitsdienst op te sluiten in Duitse instellingen in Nederland of snel af te voeren naar Duitsland. Veel gevangenen kwamen tijdelijk terecht in Nederlandse instellingen, met Nederlands personeel. Het departement van Justitie had de instellingen opgedragen om dergelijke ‘Duitse’ gevangenen te detineren en loyaal met de Duitse autoriteiten mee te werken. Nederlandse gevangenissen en huizen van bewaring waren een integraal, en noodzakelijk, deel van het Duitse repressieve apparaat in Nederland.

“…in het gewone leven heb ik daar weinig tijd voor, maar hier gebruiken we rouge, poeder en lipstick, je lacht je dood, de een leent het van de ander en we smeren elkaar vol dat het een lieve lust is, er zijn er zelfs die krultangen gebruiken. […] We zien er dan ook uit als goed verzorgde dametjes en worden daar ook wel een beetje naar behandeld.”
Politieke gevangenen werden in het huis van bewaring enigszins verwend en waar mogelijk gesteund. Dat kon door het verstrekken van sigaretten en lipstick, maar ook door het doorgeven van belangrijke boodschappen en door het organiseren van nachtelijke bijeenkomsten tussen gevangenen onderling, of tussen gevangenen en mensen van buiten de gevangenis. Olivier en zijn collega’s fungeerden in veel opzichten als postdienst van de illegaliteit, een taak die wel degelijk risico’s met zich meebracht en die van groot nut was voor de betrokken gedetineerden en voor het Nederlandse verzet.
Het is dan ook geen wonder dat de dagboeken en andere getuigenissen van voormalige illegale werkers die in Nederlandse instellingen gevangen hebben gezeten vrijwel unaniem zijn in hun positieve oordeel over het Nederlandse gevangenispersoneel. Mevrouw H., had zelfs een korte romance met een personeelslid in Arnhem. Ze noemt zijn naam niet, en alles was volgens haar trouwens ook keurig ‘boven de gordel’ gebleven, maar het illustreert hoezeer personeel en politieke gevangenen op een amicale, gelijkwaardige manier met elkaar omgingen. Dat bewaarders en ander personeel de politieke gevangenen in opdracht van de SD vasthielden lijkt hun relatie weinig kwaad te hebben gedaan.

Olivier en zijn collega’s zaten in een lastige spagaat tussen institutionele collaboratie en persoonlijk verzet, maar zij modderden niet voort. Politieke gevangenen konden zonder meer op de steun van bewaarders en ander personeel rekenen, ook als dat risico’s met zich meebracht. Verraad kwam vrijwel nooit voor, noch in Arnhem, noch in andere Nederlandse gevangenissen en huizen van bewaring. Toch kon Olivier zichzelf, tijdens een interview in 1947, ook geen held vinden. Achteraf hadden ze meer kunnen doen, vond hij, en hij had in de illegaliteit geen ‘direct aandeel gehad’. ‘Mijn taak’ zei hij, ‘lag ergens anders.’
Dat zijn taak, het verzorgen, steunen en waar mogelijk beschermen van de gevangenen van de SD, nuttig en belangrijk was, maakte hem niet tot held, vond hij. Daar zou je, in ieder geval nu, anders over kunnen denken.
~ Ralf Futselaar – NIOD
Verder lezen? In de herfst van 2014 zal Ralf Futselaars studie ‘Dubbele Bezetting. Nederlandse gevangenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog’ uitkomen. Het verschijnt onder auspiciën van het project ‘Dynamiek van de herinnering’ en wordt gefinancierd door NWO.