Dark
Light

Heldenrol voor moedig Megchelen in 1944/’45

7 minuten leestijd
Kaart van kamp Rees, met dependances in Empel en Bienen in het boek 'De hel van Rees' van Jan Kirst (1946). Megchelen, net in Nederland, ligt op 8 kilometer afstand
Kaart van kamp Rees, met dependances in Empel en Bienen in het boek 'De hel van Rees' van Jan Kirst (1946). Megchelen, net in Nederland, ligt op 8 kilometer afstand

‘Vrede, vriendschap en verzoening kwamen in de plaats van vijandschap’. Hartenkreet van de dochter van een dwangarbeider in Rees in 1944/’45 tijdens de herdenking van de Kristallnacht op 9 november. Veel uitgeputte slachtoffers hebben hun leven te danken aan de inspanningen van een heel dorp, Megchelen, in de laatste oorlogsmaanden. Toen het stadje aan de Rijn zich van de oorlogsmisdaden op zijn grondgebied bewust werd kwam er een monument. En sinds oud-dwangarbeiders hun stilzwijgen verbraken groeit over de grenzen heen een band van vrede, vriendschap en verzoening.

Het Mahnmal in Rees na de hedenking van Kristallnacht en dwangarbeiderskamp op 9 november 2012 – Foto John Assink
In Duitsland is 9 november een beladen dag. Op 9 november 1989 ‘viel de Muur’. Na 26 jaar verbeten afscherming kwam er een eind aan de ‘Antikapitalistische Schutzwall’ en konden Oost- en West-Duitsers elkaar weer ongehinderd bezoeken; sinds 3 oktober 1990 wonen ze ook weer in hetzelfde land. Maar de nacht van 9 op 10 november 1938 was de Kristallnacht; een door de nazi’s georganiseerde pogrom tegen de Joden, waarin 267 synagogen in brand werden gestoken, ongeveer 7500 winkels en bedrijven van Joden vernield en 92 Joden werden vermoord. Dat was nog maar het begin van een vernietigingsoorlog, waarin rond 72 miljoen mensen om het leven kwamen, waarvan zes miljoen Joden welbewust werden ‘uitgeroeid’.

Sinds 1984 staat in het stadje Rees aan de Rijn, vlakbij de Nederlandse grens, een eenvoudig monument; een ‘Mahnmal’. Op twee grote stenen worden twee groepen oorlogsslachtoffers herdacht: de uit Rees weggevoerde Joden, waarvan slechts een enkeling de oorlog overleefde en de Nederlandse dwangarbeiders, die tussen december 1944 en maart 1945 in Kamp Rees-Groin (met dependances in Bienen en Empel) waren tewerkgesteld in een kamp dat ‘erger was dan andere erge kampen’: van de rond 4000 gevangenen kwamen er in die vier maanden zeker 250 om het leven. Bij het Mahnmal worden elk jaar op 9 november de slachtoffers herdacht. Van de teruggekeerde Joden uit Rees is niemand meer in leven.

Sinds een jaar of zeven wordt de herdenking ook bijgewoond door een groeiend aantal Nederlanders, vooral uit de omgeving van Apeldoorn; dit jaar waren daar nog drie oud-dwangarbeiders bij. Dat is vooral te danken aan de initiatieven van Arend Jan Disberg, zoon van zo’n tankgrachtgraver. Met een boek, waarin ruim 100 interviews met slachtoffers en andere betrokkenen, een monumentje ‘De Dwangarbeider’ bij het Apeldoornse stadhuis en een jaarlijkse herdenking (30 november 2012, 13.00 uur) onttrok hij ‘Kamp Rees’ aan de vergetelheid, die vooral ook was ontstaan omdat eerder vrijwel geen enkele dwangarbeider over de vernederingen kon of wilde praten.

Alltag im Nazionalsozialismus

Dat de ‘Nederlandse’ steen in Rees er kwam was te danken aan een opstelwedstrijd. In 1982 schreef de Duitse Bondspresident Roman Herzog een wedstrijd uit, waarbij scholieren zich bezig moesten houden met het thema ‘Alltag im Nationalisozialismus’; het dagelijks leven in de nationaal-socialistische tijd. Vier eindexamenkandidaten op het gymnasium van Rees deden daarbij een akelige ontdekking: in 1944/’45 had in hun eigen stad een dwangarbeiderskamp bestaan, waarover in de eigen archieven niet veel bijzonderheden waren te vinden. Maar in Nederland was een rapport verschenen, de Lijst Krimp, waarin werd vastgesteld dat in het kamp 247 Nederlanders om het leven waren gekomen en van ongeveer de helft was zelfs bekend waar ze begraven waren. In hun verhaal, ‘Kriegsende in Rees’ (105 pagina’s) schreven Johannes Gohl, Ruben Thiel, Benedikt Rosen en Kai Kemkes:

We waren er echt diep door geschokt, dat hier voor onze deur mensen werden doodgeknuppeld. Niemand wist dat; de ouderen natuurlijk wel, maar die hebben het al die jaren weggedrukt.

Kamp Rees

Een ernstig zieke dwangarbeider wordt na zijn bevrijding door een verpleegster ondersteund – Pentekening van Henri Kemper, 5 maart 1945, Gemeentearchief Gendringen

Rees was geen vernietigingskamp. Maar in Kamp Rees werden wel mensen vernietigd. De huisvesting was primitief: in een oude dakpannenfabriek, met tochtgaten waardoor de pannen moesten drogen; sneeuw had vrij toegang en er viel veel sneeuw. Er was geen sanitair, één slecht werkende pomp en geen licht. Het regiem was gewelddadig en genadeloos. Bij een brand, door een omgevallen (clandistiene) kaars, kwamen 36 mannen om het leven. In de laatste weken van het bestaan van het kamp gingen er elke dag tussen de drie en negen mensen dood, van de honger, de dysenterie, van uitputting of als gevolg van slaag. De overlevenden kwamen broodmager thuis, vaak met de kleren aan waarin ze vertrokken waren, onder de luis en de meesten ziek, met bevroren ledematen.

Het werkstuk maakte veel inwoners opeens duidelijk dat dit verhaal ging over al die kolonnes arbeiders die aan het einde van de oorlog, onder aanvoering van brute bewakers, door de drassige weilanden werden gevoerd om tankgrachten te graven, die de onvermijdelijk naderende invasie moesten bemoeilijken. Dat waren toch, was door de nazi’s gezegd, ‘terroristen’ geweest?

De vier gymnasiasten kwamen in hun werkstuk tot de conclusie dat ook het ‘Lager’ tot de geschiedenis van de stad behoorde en richtten een comité op voor een monument dat zowel de weggevoerde Joden als de dwangarbeiders zou gedenken.

Weggedrukt

Niet alleen de ooggetuigen van de mensonterende taferelen hadden de gebeurtenissen weggedrukt. Ook de slachtoffers zelf hadden, massaal, geweigerd over hun ervaringen te praten. In veel gevallen kwamen verwanten, echtgenoten en later eigen kinderen niets te weten over die gebeurtenis in 1944/’45 die toch onmiskenbaar sporen had nagelaten. Toen het weer vrede was, waren alle krachten nodig voor de wederopbouw en als er al verhalen kwamen, dan werden die als zo overdreven ervaren dat men er verder maar het zwijgen toe deed. Het onvermogen om de verschrikkelijke gebeurtenissen onder woorden te brengen duurde vaak levenslang.

Ook Arend Jan Disberg (1928-2003) uit Apeldoorn liet nooit iets los. Zoon Arend Jan leerde zijn vader kennen als een keiharde man, die alleen mededogen kende als iemand zijn hulp ‘verdiende’ en die zijn vele littekens verklaarde met ‘Ik ben in mijn jeugd uit een boom gevallen’. Disberg was op 2 december 1944 tijdens een razzia opgepakt, kwam in maart 1945 weer thuis en liet nooit iets los over wat hem overkomen was. Totdat, kort voor zijn overlijden, ‘de muur afbrokkelde’.

Het levensverhaal van zijn vader was voor Arend Disberg aanleiding om. ‘zo lang het nog kon’, lotgenoten op te sporen. Hij wist hun zwijgen te doorbreken, hun verhalen op te tekenen en documentatie te verzamelen. Hij richtte een Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn 1940-1945 op, realiseerde een monumentje aan het Marktplein in Apeldoorn en publiceerde een boek, De verzwegen deportatie, met onder meer 105 interviews met ex-dwangarbeiders en andere betrokkenen.

Op dat Marktplein werden op 2 december 1944 11.000 mannen in een razzia bijeen gedreven. Van hen vertrokken er ’s avonds 4.000 in twee treinen met onbekende bestemming. Eén van die treinen werd de volgende ochtend beschoten door Britse vliegtuigen die een troepentransport vermoedden: meer dan 20 doden. Van de Apeldoorners kwamen er 850 in Rees terecht, bij dwangarbeiders uit alle windstreken: onder andere uit Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Leiden, Delft, Scheveningen en Enschede. Er zaten bovendien krijgsgevangenen uit landen als Rusland, Polen, Frankrijk, Italië en Roemenië.

Uitstekend getroffen symboliek in de beeldenpartij waarin de hulp van de bevolking van Megchelen aan de uitgeputte dwangarbeiders wordt uitgebeeld – Foto: Magda Gerritse

Megchelen

Het boek maakte ook de belangrijke rol van het grensdorpje Megchelen opnieuw duidelijk. Veel dwangarbeiders dankten hun leven aan de onvermoeibare inzet van vrijwel alle dorpsbewoners. In november 1948 had de Nieuwe Apeldoornsche Courant geschreven:

In het monument, dat de Apeldoornse Rees-gangers in Megchelen willen stichten, willen zij de dank aan de bevolking van dit grensplaatsje tot uitdrukking brengen.

Maar daar was niets van gekomen. De episode verdween in het vergeetboek. Ook in Megchelen, waar tijdens de bevrijding op 23 maart 1944, in gevechten van man-tegen-man, bijna geen huis onbeschadigd was gebleven. Er werd nauwelijks teruggedacht aan heldendaden die als vanzelfsprekend waren ervaren.

Midden december bereikten de eerste vluchtelingen uit Rees het grensdorp; vervuild, verhongerd, uitgeput. Er kwam een hulpactie op gang. Groepen jonge mannen, die de omgeving kenden als hun broekzak, benaderden, gedekt door het nachtelijk duister, dwangarbeiders om mee te gaan; soms over een ladder of anders dóór de sloot die de grens naar de vrijheid markeerde.

Op 12 februari 1945 werden zelfs 300 Nederlanders in één keer bevrijd. De ondergrondse in Megchelen onderschepte een brief, waarin de overplaatsing van de dependance Bienen naar Wesel werd aangekondigd. In een goed gecoördineerde actie vertrokken 300 dwangarbeiders, niet naar Wesel, maar naar Megchelen, onder leiding van leden van de Ondergrondse. Daar werden ze opgevangen in een clandistien noodhospitaal.

De inspanningen van Mies Neuhaus voor de ontkomen dwangarbeiders worden in een toelichting bij haar graf duidelijk – Foto: Magda Gerritse

Mies Neuhaus

Mies Neuhaus (1911-1948) had de leiding van het noodhospitaal van Megchelen – Foto Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn

In Megchelen hielp iedereen mee. Massaal werd eten gekookt en kleding ingezameld, want veel mannen uit Rees hadden nog altijd de kleren aan waarin ze vertrokken waren. De zieken werden eerst opgevangen in een huis en later in de dorpsschool, waar gemiddeld per dag 140 mannen werden behandeld. Het waren voor het grootste deel, aldus een oud-kampbewoner, ‘mannen die dusdanig in hun kleding waren vervuild, dat zelfs een blinde met een verkouden neus op de loop zou gaan’.

Na de eerste opvang werden patiënten vaak overgeplaatst naar noodhospitalen in naburige dorpen als Gendringen, Ulft, Silvolde en Harreveld, of met valse papieren op weg geholpen naar huis, waarbij de IJssel, met zwaarbewaakte of weggebombardeerde bruggen, een belangrijk obstakel vormde.

De leiding van het hospitaal in Megchelen had Mies Neuhaus (1911-1948). Haar vader was Duitser en haar moeder Nederlandse. Ze was onderwijzeres, werkte in Hazerswoude en kwam door de oorlog terug naar Megchelen. Toen het noodhospitaal werd gesticht om dwangarbeiders op te vangen meldde ze zich als vrijwilliger en al gauw kreeg ze de leiding. Samen met andere jonge vrouwen uit Megchelen heeft Mies met ‘bovenmenselijke inzet’ het noodhospitaal geleid.

De symboliek van de inzet van het dorp wordt in het grafmonument voor Mies Neuhaus herhaald – Foto: Magda Gerritse
Al gauw na de bevrijding werd Mies Neuhaus echter ernstig ziek. Ze stierf in 1948, na verschillende bloedtransfusies, in een ziekenhuis in Arnhem; officieel aan leukemie, maar algemeen wordt aangenomen dat ze een besmetting opliep door haar intensieve contact met doodzieke dwangarbeiders. Op haar graf op het kerkhof kwam door geldgebrek geen steen.

Gedenktekens

Het monument voor Megchelen is er, mede door de activiteiten van Arend Jan Disberg, uiteindelijk toch gekomen. In februari 2010 werd, dichtbij de school die als noodopvang diende, in een vliegende storm door zeven voormalige dwangarbeiders een indrukwekkende bronsplastiek onthuld van kunstenaar Piet Sluiter, waarop uitgeputte mannen na hun vlucht uit kamp Rees worden ondersteund door de bevolking.

Vorig jaar werd ook Mies Neuhaus geëerd, met een schitterend grafmonument van Piet Sluiter waarin de hulpactie van het andere monument zich herhaalt. Volgens een gedenkplaat bij het graf zijn 1700 mannen uit Rees door haar opgevangen.

Het zijn monumenten om even bij stil te staan.

~ André Horlings

×