De Assyrische expansie naar het westen, waarover ik nu al enkele keren heb geschreven (1, 2, 3, 4, 5) leidde ertoe dat de vroege IJzertijd-rijkjes in de Levant zich begonnen te organiseren en werden tot echte koninkrijken. Dit is een simpele constatering, maar er zit meer achter.

De immense verdienste van de eerste archeologen is dat ze erin slaagden de verschillende samenlevingstypen (wildheid, barbarij, beschaving en onderverdelingen) te vertalen naar een verwachting van de materiële cultuur en te constateren dat de gepostuleerde ontwikkeling zich ook werkelijk had voorgedaan. (Lees je even mee Halbe? Dit is dus de betekenis van “musea vol opgegraven potten en pannen”: archeologie biedt de empirische basis van de liberale vooruitgangsgedachte.)
Er waren varianten, waarvan Marx’ verdeling van de samenleving aan de hand van productiewijzen de bekendste is: een primitief communisme, de Aziatische productiewijze, de klassieke productiewijze, het feodalisme, het kapitalisme en ook nog de “Sklavenhaltergesellschaft”, die kon worden geënt op de andere. Een andere variant was te kijken naar de politieke organisatie: mensen leefden in simpele horden, in stammen, in koninkijken, in imperia.

We moeten ons voorstellen dat in de tiende eeuw de stammen nog losjes waren georganiseerd, zodat er snel grote federaties van stammen konden groeien, die even snel weer konden verdwijnen. Het samenwerkingsverband van Saul, David en later Salomo voldoet op veel punten heel redelijk aan wat we zouden verwachten. Het ontbreken van monumentale architectuur past daarbij wonderwel. De eenheidsstaat viel rond 930 snel weer uiteen in een zuidelijk staatje, Juda, en een noordelijk staatje, Israël.
Over de eerste decennia zijn we uitsluitend op de hoogte uit de Bijbel, en het lijkt erop dat de tien stammen van Israël een vrij fluïde politieke samenwerking kenden. De eerste vijf leiders behoorden tot drie dynastieën en er was geen vaste hoofdstad. Pas met de staatsgreep van Omri begint dat te veranderen. Anders dan zijn voorgangers, die weliswaar koning werden genoemd maar niet aan het hoofd stonden van een koninkrijk in de antropologisch-archeologische zin van het woord, kan Omri gelden als een echte koning: hij had bijvoorbeeld een vaste residentie in Samaria en commandeerde een staand leger waarmee hij aan de overzijde van de Jordaan de Moabieten onderwierp. Er ontstaat iets van een staatsarchitectuur, met bijvoorbeeld herkenbare eigen kapitelen en poortgebouwen die volgens dezelfde blauwdruk werden aangelegd. Voor het eerst werd er op enige schaal geschreven. De Assyriërs, die nu geïnteresseerd raakten in het westen, duidden Israël dan ook aan als “Omriland”.
Dit was het koninkrijk dat in de voorgaande stukjes is genoemd. De ondergang, en de gevolgen daarvan, komen later aan bod.