Evenmin als over de Tweede Wereldoorlog raken we uitgepraat over de dekolonisatie van Nederlands Indië. In het door uitgever Verloren uitgebrachte boek Een onmogelijke missie – Jaap Hangelbroek bestuursambtenaar in de nadagen van Nederlands Indië komt historica Claartje Bunnik met een bijzondere invalshoek: hoe ervoeren bestuursambtenaren die dekolonisatie? Waren ze in staat om na de vernederende ervaringen tijdens de Japanse bezetting om te schakelen naar nieuwe tijden? Bunnik koos ervoor om het leven van de Drents/Friese bestuursambtenaar Jaap Hangelbroek te onderzoeken als een soort pars pro toto voor die groep. Hij zou een belangrijke rol spelen in het zoeken naar nieuwe wegen voor het oude koloniale bestel. Daarmee gaat dit boek nu eens niet over de excessen of militaire operaties.
Bunnik onderzocht al in de jaren ’70 hoe luitenant gouverneur-generaal Huib van Mook na de uitroeping van de Republiek Indonesië door Soekarno cs in augustus 1945, probeerde te redden wat er te redden viel. Van Mook wilde de rijkseenheid handhaven in de vorm van een Unie tussen Nederland en de federaal bestuurde Verenigde Staten van Indonesië (VSI). Daarin moesten dan naast de opstandige Republiek ook enkele semi-zelfstandige rijksdelen plaats krijgen, namelijk Borneo, Sumatra en de Oost-Indische Republiek. Bunnik interviewde toentertijd verschillende hoofdrolspelers, legde het onderwerp weer weg, maakte carrière in het openbaar bestuur en kwam na haar pensionering de cassettebandjes weer tegen.
Zo komt ze op de in Borger geboren maar in het Friese Wirdum opgegroeide domineeszoon Jaap Hangelbroek, die zich tussen 1930 en 1950 in Indië ontwikkelde van koloniaal ambtenaar in dienst van Batavia tot, uiteindelijk, de naaste adviseur van Ide Anak Agung Gde Agung, minister in het eerste kabinet van het postkoloniale Indonesië. In die slotjaren was Hangelbroek bij heel veel van de belangrijkste overleggen en conferenties betrokken. In april 1950 remigreerde hij naar Nederland waar hij in Groningen neerstreek als griffier van de Provincie. Daar noemde men hem plagend wel ‘toean bemoeial’. Wie was deze bestuursambtenaar? Hoe stond hij tegenover die federale politiek van Van Mook? Zag hij die als een kans voor Indië en voor Nederland? En hoe uniek waren die opvattingen eigenlijk?
Overbodig maken
Na zijn studie Indologie in Leiden reisde Jaap Hangelbroek met zijn vrouw Henny in 1930 af naar Indië. Ze zijn dan 24 jaar oud. In dat gigantische koloniale rijk – van Oost naar West meer dan 4500 kilometer! – werkten in die tijd zo’n 680 Nederlandse ambtenaren, 500 in de buitengewesten, de rest in Batavia. Hangelbroek werkte eerst op Sumatra en Flores en klom daarna op naar een mooie positie in Batavia, waar hij werkte aan vormen van decentralisatie en inspraak in de buitengewesten. Opvallend: in Leiden hadden zijn leermeesters Van Vollenhoven en Snouck Hurgronje hem geleerd dat Nederland niet ‘moest overheersen, maar besturen’ en dat in ‘vertrouwen en wederzijdse genegenheid’. Snouck Hurgronje vond zelfs dat Nederland zichzelf op den duur overbodig moest maken.
Ondanks die mooie intenties was het leven in Indië gesegregeerd en de liefde voor het land bleef ‘onbeantwoord’. Hangelbroek herinnerde zich veel later…
“…hoe groot het gevaar was dat je mensen, die in materieel en intellectueel opzicht in een totaal andere sfeer leven dan jijzelf, gaat beschouwen als een soort onder-mensen wier behandeling minder aan de voor je eigen milieu geldende normen behoeft te voldoen. Koloniale verhoudingen en racistische opvattingen zijn daarvoor niet nodig.”
In Indië leidde hij die eerste elf jaren een avontuurlijk leven en had bijna alles omvattende verantwoordelijkheden, soms ook heel praktisch. Zo haalde hij op het nog wat primitieve Flores elke twee weken met een motorboot de post op van KPM-boot ‘de Merel’, bezocht te voet of te paard de kampongs, dronk er palmwijn met de dorpsoudsten en sliep in schamele bivaks vol ongedierte. Voor zijn vrouw en gezin waren al die avonturen minder aantrekkelijk. Jaap was vaak en langdurig buitenshuis.
De Japanse aanval dwong ook Jaap Hangelbroek in uniform, maar tevergeefs. Op 9 maart 1942 capituleerde Batavia, hoogste baas Van Mook bereikte Australië, maar alle anderen wachtten de Japanse kampen. Een kwart zou de internering niet overleven. Na de Japanse capitulatie was het merdeka van de nationalistische opstandelingen een klap in het gezicht van de net bevrijde Nederlanders. Jonge radicalen maakten in de eerste terreur / bersiap-maanden duizenden slachtoffers onder Indische Nederlanders, Chinezen en Belanda’s. Hangelbroek en zijn gezin gingen door diezelfde hel. Pas in december 1945 werd het gezin herenigd. De briefwisseling tussen de beide echtelieden uit die jaren is soms ontroerend, soms pijnlijk en haast te persoonlijk.
Een federaal Indië?
Hoe moest het verder? Het Nederlandse gezag was vervlogen, bedrijven lagen op hun kont, het land was uitgewoond. Overal kiemde het zaad van de opstand. De Britse troepen hadden geen zin de kastanjes uit het vuur te halen. Pas halverwege 1946 kwam er weer wat tekening in het Nederlandse bestuur. Hangelbroek kon als ambtenaar direct weer aan de slag in het bestuurlijke apparaat. De vraag was: wat was haalbaar in de onderhandelingen met de Republiek van Soekarno, Hatta en Sjahrir?
De charismatische en capabele gouverneur generaal van Mook ontwikkelde al snel een tweesporenbeleid. Enerzijds onderhandelde hij met de nationalisten. Anderzijds mikte hij op de oprichting van een aantal grote federale deelstaten in een op te richten Verenigde Staten van Indonesië. Halverwege 1946 kwamen vertegenwoordigers uit de buitengewesten bij elkaar te Malino op Celebes, een half jaar later verrees de eerste deelstaat: Oost-Indonesië. Toen Den Haag halverwege 1947 besloot tot een militaire (‘politionele’) actie om de Republiek een toontje lager te laten zingen, zette Van Mook in het veroverde gebied nieuwe deelstaten op. Al met al ervoer de Republiek die keuze voor een federaal bestel dus als een mes op de keel. Het opzetten van deelstaten was een verdeel-en-heers beleid, dat op de korte termijn werkte, maar op de lange termijn funest was.
Toch was er voor zo’n federale oplossing ook iets te zeggen. Oud-premier en koloniaal Colijn en de voormalige gouverneurs Idenburg en van Limburg Stirum hadden al nagedacht over zo’n federaal scenario. Indië was immers taalkundig, etnisch en cultureel buitengewoon divers. Er was buiten Java ook steun voor: in de buitengewesten heerste een sterk wantrouwen jegens Java. Hangelbroek en zijn collega’s reisden in ’45 en ’46 naar de verste einders van de archipel om dat vast te stellen. Het federale denken had dus veel meer kunnen zijn dan alleen een ‘koevoet’ om de Republiek beentje te lichten. In de buitengewesten wilden veel leden van de oude bestuurlijke elites zo’n optie wel verkennen. Ook veel bestuursambtenaren, waaronder Hangelbroek, geloofden heilig in zo’n aanpak. Hoe kansrijk was die politiek?
Gemiste kans
Al in 1947 maar ook daarna zou blijken hoe moeilijk zo’n federale koers was vol te houden toen bleek dat Den Haag en Batavia dat federalisme toch vooral inzetten als ‘wapen tegen de republiek’. Soekarno cs konden zo’n alternatieve toekomst voor Indië daarmee mooi naar de prullenbak verwijzen en de deelstaten neerzetten als ‘marionetten’ van Van Mook. Voor de leiders in de buitengewesten, die weliswaar het centralisme van Java vreesden, was het alternatief hachelijk. Niemand wilde in een Mussert-achtige positie raken. De Balinese aristocraat Ide Anak Agung Gde Agung, vanaf 1947 minister-president in de deelstaat Oost-Indonesië, zou zich steeds meer afkeren van Batavia en de banden met de Republiek aanhalen. Het tweesporenbeleid raakte kortom eerst in een spagaat, kraakte in zijn voegen en raakte daarna in coma. Een gemiste kans dus? Ja, zoals Nederland wel meer kansen zou missen om tijdig en vredig(er) afscheid te nemen van Insulinde.
Bunnik schreef een mooie schets over het lange en moeilijke afscheid van Indië. Als biografie lijdt haar studie wel een beetje onder het gebrek aan bronnen en aan het karakter van de hoofdpersoon. Hangelbroek bleef vaak op de achtergrond, was gelijkmatig en rustig, moest eindeloos vergaderen en glorieerde vooral als expert. Hij was niet de man die een feestje nu es flink op gang kon brengen. Ook zijn er in sommige perioden weinig bronnen over de hoofdpersoon terug te vinden. Zo overwoekert het goed geschreven, algemene verhaal over de nadagen van ‘Ons Indie’ dat kleinere verhaal nogal eens. Overigens wil Bunnik in de persoon van Hangelbroek dat hele bestuursapparaat nog eens voor het voetlicht halen, want een eervolle aftocht was hen eigenlijk niet vergund. In 1950 gingen ze bij de boedelscheiding over naar de nieuwe staat, Nederland dankte ze in feite af.
Hangelbroek kreeg na zijn tropenjaren weer tijd voor zijn gezin, om te tekenen en schilderen, en kon – in Groningen – weer ijspret hebben. Indië zou hij nooit meer bezoeken.
Boek: Een onmogelijke missie – Claartje Bunnik
Ook interessant: Aanloop naar de ‘politionele acties’ (1945-’47)
…en: De Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1947-1949)