De ruim tachtig jaar oude psychiatrische inrichting Sint-Kamillus in Bierbeek, Vlaanderen, wordt gedeeltelijk beschermd door de Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois. Het andere gedeelte kan door de zorginstelling worden gerenoveerd.
Toen bekend werd dat het psychiatrisch centrum, dat in 1928-1932 werd gebouwd door de Broeders van de Liefde, tot beschermd gebouw zou worden omgedoopt ontstond een stroom van protest.
Omdat er bij een beschermde status niks meer aan het gebouw mag worden veranderd, konden de nodige restauratie- en nieuwbouwplannen niet meer worden uitgevoerd. Eind vorig jaar trokken daarom 150 personeelsleden naar het Bierbeekse gemeentehuis om daar drieduizend bezwaarschriften te overhandigen.
Na stevige onderhandelingen zijn beide partijen het nu eens geworden over een gedeelte van het complex dat wordt beschermd: het administratief hoofdgebouw met de opvallende watertoren, het gebouw Sint-Marie, de kapel en het keukengebouw, de wasserij, het paviljoen Sint-Jozef, de oorspronkelijke gebouwen van de boerderij, de aalmoezenierswoning, het lazaret en de begraafplaats. Van de paviljoenen voor patiëntenopvang wordt alleen het gebouw Sint-Jozef beschermd. De rest van het complex mag worden verbouwd. Volgens Bourgeois is de algehele bescherming van de inrichting ‘niet verzoenbaar met de huidige normen van een psychiatrische instelling’
Sint-Kamillus
Het Universitair Psychiatrisch Centrum werd in 1928 gebouwd door de Broeders van de Liefde, een Rooms-katholieke kloostergemeenschap die zich bezighoudt met de zorg voor geesteszieken. De Katholieke Universiteit Leuven had de nieuwe instelling dringend nodig om na de Eerste Wereldoorlog de Faculteit Geneeskunde uit te breiden om te concurreren met de vrijzinnige universiteit van Brussel. De locatie in Bierbeek was perfect omdat de landelijke ligging goed zou zijn voor de patiënten, de inrichting dicht in de buurt lag bij Brussel en Wallonië en er bovendien een treinstation was.
In 1932 was de inrichting af en bood deze plaats aan 349 zieke mannen, 33 broeders en 18 lekenverplegers. Tijdens de oorlogsjaren kampte de inrichting met ernstig ruimtegebrek omdat veel Nederlanders er hun toevlucht zochten. Op de hoogtijdagen werden er ruim achthonderd mannen verpleegd.