Begin augustus 2022 passeerde Mark Rutte CDA’er Ruud Lubbers en werd hij de langstzittende premier van Nederland. Bijna dertien jaar bekleedt hij die post al, als eerste liberaal sinds Pieter Cort van der Linden (1913-1918). Hij is bovendien de eerste VVD’er op deze plek sinds de oprichting van deze partij in 1948.
Niet veel mensen zullen dat hebben gedacht toen Rutte in 2002 als 35-jarige actief werd op het Binnenhof. Tot dan toe had hij wel enkele politieke functies vervuld, maar rechtstreeks betrokken bij het landsbestuur was hij niet eerder. Van 1988 tot 1991 had hij de voorzittershamer gehanteerd bij de JOVD, de liberale jongerenorganisatie. En tussen 1993 en 1997 zat hij in het hoofdbestuur van de VVD.
Staatssecretaris
In juli 2002 maakte hij zijn entree in politiek Den Haag. Rutte werd door toenmalig VVD-leider Gerrit Zalm gevraagd staatssecretaris van Volkshuisvesting te worden in het eerste kabinet-Balkenende, een coalitie van CDA, LPF en VVD. Ervaring had hij in het geheel niet. Rutte was sinds zijn studie geschiedenis in Leiden werkzaam geweest bij Unilever in diverse functies, laatstelijk als directeur human resources.
Niettemin deed hij het als staatssecretaris volgens de gangbare mening lang niet slecht. Zijn belangrijkste wapenfeit was het door het parlement loodsen van de Wet werk en bijstand. Die wet zorgde er – kort gezegd – voor dat de rijksoverheid niet langer in haar eentje opdraaide voor de kosten van de bijstand. Gemeenten moesten voortaan uitkeringsgerechtigden achter de vodden zitten om aan de slag te komen en ze kregen er de financiële verantwoordelijkheid voor.
Je kunt discussiëren over de inhoudelijke aspecten van de wet, maar dat Rutte die bekwaam verdedigde staat wel buiten kijf. Hij gold dan ook als een van de schaarse talenten van Balkenende I, dat door het eeuwige geruzie van de LPF maar een kort leven zou leiden. Al in oktober van 2002 kwam het kabinet ten val. Maar Rutte had zich inmiddels bewezen en werd beloond met een elfde plek op de kandidatenlijst van de VVD.
In Balkenende II (CDA, VVD, D66), dat in mei 2003 aantrad, werd hij opnieuw staatssecretaris van Volkshuisvesting. Toen de staatssecretaris van Onderwijs Annette Nijs een jaar later ruzie kreeg met haar minister Maria van der Hoeven en aftrad, nam hij haar plaats in. Ook in deze hoedanigheid deed hij het volgens het oordeel van de meesten naar behoren. Hij kreeg in elk geval weinig kritiek.
Strijd met Rita Verdonk
Misschien zou Rutte nooit VVD-leider zijn geworden als die partij wat beter had gepresteerd bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 (waarbij hijzelf overigens campagneleider was). Fractieleider in de Tweede Kamer Jozias van Aartsen had zich vooraf als doel gesteld dat de partij minstens 14 procent van de stemmen moest halen. Het werd 13,8 procent. Van Aartsen trad af en liet weten geen lijsttrekker te willen worden bij de Kamerverkiezingen die voor de deur stonden. Wie dan wel? Gerit Zalm kwam ook niet in aanmerking, want die ging de politiek verlaten. De VVD besloot – voor het eerst in haar geschiedenis – tot een ledenreferendum.
Rutte stelde zich kandidaat. Aanvankelijk leek er voor hem geen vuiltje aan de lucht. Een groot deel van de partijtop stond achter hem, dus wat zou hem kunnen gebeuren? Maar de situatie veranderde toen de populaire minister voor Vreemdelingenzaken Rita Verdonk aankondigde ook beschikbaar te zijn. Verdonk profileerde zich als ‘recht door zee’-rechts en suggereerde dat Rutte maar een halflinks doetje was, een imago dat hem in populistische kring trouwens nog steeds achtervolgt. Dat Rutte het interne lijstrekkersreferendum toch nipt won, mag dan ook als een verrassing gelden.
Het eerste optreden van Rutte als nummer 1 van zijn partij was geen succes. De VVD verloor 6 zetels en moest genoegen nemen met het – zeker toen – als uiterst bescheiden geziene aantal van 22. Tot overmaat van ramp had Verdonk meer voorkeurstemmen behaald dan Rutte. In een Haags café eiste ze kort na de verkiezingen in nauwelijks verhulde termen het leiderschap voor zich op. Ze wist zich gesteund door de voormalige partijleiders Hans Wiegel en Frits Bolkestein.
Oppositieleider
Dat Rutte er toch in slaagde de touwtjes in handen te houden en Verdonk na ruim een jaar de partij uit te werken kan wel als een tweede wonder worden beschouwd. Mocht er in 2007 geen wereldwijde financiële crisis zijn uitgebroken, dan had hij het nog moeilijk gekregen om zijn naam te vestigen. Nu kon hij als oppositieleider – zelfs dat was hij niet echt, de SP was groter – onbekommerd punten scoren tegen het sterk verdeelde kabinet-Balkenende IV (CDA, PvdA, ChristenUnie).
In 2010 werd de VVD daardoor – met slechts 31 zetels – de grootste fractie in de Tweede Kamer en kon Rutte I aantreden.