Talloze SS’ers zijn via IJmuiden ontkomen aan hun arrestatie. Onze Canadese bevrijders hebben in Kamp IJmuiden slechts uit driehonderd Duitse krijgsgevangenen de SS’ers gezeefd en de andere zeshonderd krijgsgevangenen zonder enig nader onderzoek op de boot naar hun vaderland gezet.
Dat blijkt uit een aan Prins Bernhard gerichte brief, die zich bevindt in het archief van het Bureau Nationale Veiligheid. De brief is op 22 juni 1945 geschreven door de Haarlemmer E. Smedes, die na de bevrijding als tolk in dienst kwam van de Canadian Field Security Service (CFSS), een Canadese inlichtingendienst te velde. Hij moest als officier van de Binnenlandse Strijdkrachten de bevrijders assisteren bij het ondervragen van zo’n negenhonderd Duitse krijgsgevangenen die in Kamp IJmuiden werden vastgehouden.
Het onderzoek van de Canadezen rammelde aan alle kanten. Smedes, die nauwe connecties had met het verzet, schreef dat door de nonchalante houding van de Canadezen ‘de overgrote meerderheid der beulen en beulsknechten’ zich aan arrestatie heeft weten te onttrekken. In zijn brief, die via de stafchef van de Binnenlandse Strijdkrachten werd doorgestuurd naar Prins Bernhard, schrijft Smedes dat de krijgsgevangenen zich voor het merendeel niet konden legitimeren. Ze maakten grapjes over de onnozelheid van de Canadezen en kregen volop de gelegenheid valse namen op te geven.
Smedes, die historicus was en de Duitse taal goed verstond, maakte als tolk alles van nabij mee. Hij constateerde ter plekke dat de Canadezen het al snel beu waren om de SS’ers uit de grote groep krijgsgevangenen te halen en besloten de hele troep zonder enig nader onderzoek door te sturen naar hun Heimat.
Fanatiekste nazi’s vrijgelaten
Misschien kun je het de Canadezen niet echt kwalijk nemen dat ze talloze SS’ers lieten gaan. Velen waren in juni 1945 nog niet echt op de hoogte van de wandaden van Hitlers elitekorps. Maar dat de Nederlanders in Kamp IJmuiden juist de fanatiekste en bij hen bekende nazi’s vrijlieten, wekt op zijn zachtst gezegd toch enige verbijstering.
Om te controleren of zich onder de Duitse krijgsgevangenen SS’ers bevonden, beschikte de CFSS over een kaarstsysteem, waarin een aantal namen van die SS’ers stonden opgetekend. Volgens de Haarlemse officier der Binnenlandse Strijdkrachten E. Smedes, die de Canadezen bij hun ondervragingen assisteerde, was dit systeem in de praktijk ‘waardeloos’. De Duitse krijgsgevangenen hadden geen soldatenboekje meer bij zich met daarin hun foto en vermelding van naam en legeronderdeel. Zij beschikten slechts over strookjes papier waarop wat was gekrabbeld, zodat identificatie bijna onmogelijk was.
Er bestaan lijsten waarop de namen van krijgsgevangenen zijn vermeld die niet in het bezit zijn van zo’n soldatenboekje. Meermaals komt de aantekening ‘ungewiss’ voor en er zijn heel wat namen bij die je door hun koddigheid doen glimlachen. Omdat het een onmogelijke taak voor de Canadezen was om alles tot op de bodem uit te zoeken, stuurden ze een groot aantal krijgsgevangenen zonder enig onderzoek richting Duitsland terug. Smedes doet in zijn brief aan prins Bernhard enkele aanbevelingen om de Duitse krijgsgevangenen die nog in Nederland verblijven te laten fotograferen en hun portret aan te plakken op de gevels van de politiebureau’s. Hij weet uit zijn praktijk als tolk dat de…
‘…meerderheid (der kwelduivels) ons helaas is ontsnapt’.
Stokebrand
De Canadezen hebben misschien uit nonchalance en onwetendheid talloze SS’ers laten gaan. Anders ligt het bij Nederlandse kampleiding in IJmuiden. Die leiding liet willens en wetens een flink aantal fervente nazi’s vrij.
Vlak na de bevrijding werd in de duinen nabij IJmuiden een groot krijgsgevangenenkamp ingericht met daarin 2500 Duitse krijgsgevangenen. Dat waren voor het merendeel manschappen en officieren van de Kriegsmarine. In het archief van de Naval Disarmament Control Staff, dat zich bevindt in het Nationaal Archief in Den Haag, ligt een brief waarin de slechte stemming onder de Duitse krijgsgevangenen aan de orde wordt gesteld. Die stemming veroorzaakt een zeer slechte ’inwendige kamp-discipline’.
J.A. Kuyer, de Nederlandse commandant in Kamp IJmuiden, verklaart in een brief van 3 januari 1946 niet meer te zijn opgewassen tegen de moeilijkheden omdat een groot deel van de Duitse officieren nog zeer nazi-gezind is. Vooral Kapitän zur See Bonatz, een van de belangrijkste nazi-bonzen tijdens het Derde Rijk, is een stokebrand en opruier. Hij en zijn officieren willen niet worden bewaakt door Nederlanders omdat ze zich niet aan hén hebben overgegeven maar aan de Canadezen. De kampleiding wordt talloze malen overbluft door deze Bonatz. Deputy Control Commander C.J.W. van Waning, die zelf de verschrikkingen in een aantal Duitse concentratiekampen heeft meegemaakt, schrijft op 14 juli 1945 in een nota:
‘Zelfs vijf jaren van bezetting door de Duitsers hebben de Nederlanders nog niet geleerd om Duitse krijgsgevangenen te behandelen zoals zijzelf door de Duitsers zijn behandeld.’
De nazi-discipline wordt door Bonatz en zijn ‘bende’ krachtig voortgezet in Kamp IJmuiden. Manschappen die samenwerken met de Nederlandse ondergrondse en inlichtingen verschaffen, moeten van Bonatz voor een Duitse krijgsraad komen en krijgen zware straffen. Hij stelt zelfs voor hen uit te leveren aan de Duitse autoriteiten in het vaderland. In een vlammende toespraak tot zijn manschappen verdedigt hij nog steeds het Derde Rijk en klinkt het Heil Hitler luid.
Moeilijkheden
In de brief van 3 januari 1946, als de moeilijkheden de kampleiding boven het hoofd groeien omdat de Duitse officieren een ’angst-hypnose’ op hun manschappen uitoefenen, stelt de commandant van Kamp IJmuiden voor Bonatz en zestig procent van zijn officieren af te voeren en de kampleiding van het interne gedeelte uitsluitend in handen te geven van Duitse officieren die als anti-nazi staan ingeschreven. Het eind van het liedje is dat Bonatz en zijn nazi-troep, behangen met het IJzeren Kruis en andere sinistere eretekenen, tegen het einde van 1946 per schip worden geëvacueerd naar Duitsland, waar zij uit krijgsgevangenschap worden ontslagen.
De Duitsers, zo blijkt uit de stukken, hadden in het kamp een volledig zelfbestuur. Dat betekende dat de Duitse officieren ook Duitse deserteurs voor het krijgsgerecht konden brengen. Twee deserteurs, die zich in IJmuiden bevonden, zijn ook daadwerkelijk berecht. Een van hen is soldaat Beck, die deel uitmaakte van de Hafenschutztruppe IJmuiden. Hij dook onder bij zijn zuster in Amsterdam omdat hij vreesde dat de Duitse leiding van de Kriegsmarine erachter zou kunnen komen dat hij halfjoods was. Hij kreeg de kogel.
De Duitse soldaten die het vonnis moesten voltrekken maar die hun wapens hadden ingeleverd, kregen door de Canadezen een geweer aangereikt om de dodelijke schoten te lossen. De Canadezen gingen van het standpunt uit dat ze zich niet zouden mengen in Duitse aangelegenhede maar wilden wel het geweer aangeven. Deze executie leidde in 1995 in Duitsland nog tot veel ophef. In Der Spiegel verschenen grote stukken met de strekking dat de rechter die dat vonnis had geveld, moest worden bestraft. Maar hij beriep zich op het veelgehoorde Duitse adagium:
’Was damals Recht war, kann jetzt kein Unrecht sein.’
Mijnen ruimen
De fervente nazi’s in Kamp IJmuiden mochten omdat ze zo lastig waren lekker naar huis. Anders lag dat bij de gewone manschappen. In IJmuiden werden driehonderd Duitse soldaten ingezet voor het opruimen van mijnen. Ook langs de Nederlandse kust moest dat gebeuren. Zij maakten deel uit van de zogenaamde Pioniersbrigade Dräger en werden gehuisvest op enkele schepen die voor de rede van IJmuiden lagen. Ze werden bewaakt door de Hollandse marine en later door manschappen van de Nederlandse stoottroepen. Onder de in totaal 600 mijnenruimers in Nederland vielen 210 doden en zo’n 450 zwaar gewonden.
In het archief van de Naval Disarmament Control Staff bevindt zich een briefje, waarin Arno Emersleben uit Oberg bij Hannover, een van de mijnenruimers, wordt ondervraagd naar aanleiding van een dodelijk ongeval. Hij meldt dat na een ontploffing van een mijn van zijn collega Emmerling alleen nog het linkerbeen en de rechterarm werden teruggevonden. Dit is in Nederland dus meer dan tweehonderd keer gebeurd. In kranten verscheen het commentaar dat de Duitsers die op deze manier omkwamen…
‘…de wrange vruchten plukten van wat ze zelf hadden gezaaid.’
De Conventie van Genève, die volgens een Franse inspecteur van het Rode Kruis niet was aangeplakt in kamp IJmuiden, verbood het om krijgsgevangenen in te zetten voor zo’n gevaarlijk karwei als het ruimen van mijnen. Maar daar wisten de Nederlanders wel raad op: men veranderde de status van krijgsgevangenenen in die van ‘ontwapende vijandelijke militairen’ en die laatste groep mocht wel worden ingezet bij het opruimen van de explosieven, waarvan er duizenden lagen langs onze Nederlandse kust.
Bernhard Randerath, een achttienjarige soldaat die bij de Pionierbrigade Dräger in IJmuiden werd ingezet, deed verslag van zijn gevaarlijke arbeid. Hij schrijft:
Als een deel van de kust mijnenvrij was verklaard, kregen wij een zogenaamde vrije dag. Op die dag moesten wij ons op het geruimde terrein bevinden. We konden zwemmen, lopen, in de zon liggen, maar niet weglopen. Wij moesten met ons eigen leven testen of het terrein werkelijk mijnenvrij was.
Eerder gepubliceerd in het Leidsch Dagblad